Externe saldering: directe samenhang

Bij externe saldering op grond van artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet dient op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling onder meer aangetoond te worden dat sprake is van een directe samenhang tussen, kort gezegd, een stoppend bedrijf en een uitbreidend bedrijf. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u onder meer naar ‘Salderen nu en in de toekomst’. In onderhavig artikel ga ik nader in op het vereiste van een directe samenhang.

Bij het betrekken van de bedrijfsbeëindiging en bij het salderen op grond van artikel 19kd, eerste lid, sub b, van de Natuurbeschermingswet (hierna: Nb) dient, zoals gezegd, een directe samenhang te bestaan tussen het te vergunnen project en de beëindiging van het bedrijf waaraan de vergunde situatie wordt ontleend. De directe samenhang tussen een stoppend bedrijf en een uitbreidend bedrijf wordt vaak aangetoond door:

  • een overeenkomst tussen beide bedrijven waarbij de ammoniakrechten worden overgedragen;
  • het intrekken van de vergunning c.q. melding van het stoppend bedrijf ten behoeve van het uitbreidend bedrijf;
  • het daadwerkelijk beëindigen van de bedrijfsactiviteiten van het stoppend bedrijf.

In aanvulling daarop kan nog het navolgende worden opgemerkt.

Vergunning stoppend bedrijf niet volledig benut

Als de vergunning van het stoppend bedrijf feitelijk niet geheel is benut, maakt dat niet dat deze vergunning niet gebruikt zou kunnen worden ten behoeve van externe saldering. Daartoe kan onder meer gewezen worden op een uitspraak van de Afdeling van 9 april 2014, 201301225:

“De omstandigheid dat op het bedrijf aan de [locatie 2], naar [appellant sub 2] en anderen en VVBV stellen, thans 25 melkkoeien en enig jongvee aanwezig zijn, in plaats van het vergunde aantal dieren, betekent niet dat de situatie waarvoor toestemming bestaat niet bij de vergunningverlening kan worden betrokken.”

Salderen met melding

Wanneer het stoppend bedrijf geen vergunningplichtige inrichting (meer) betreft, maar enkel een meldingsplicht heeft, kan er juridisch gezien niets worden ingetrokken. Immers is een melding geen besluit en kan dus ook geen intrekking plaatsvinden. In de praktijk wordt echter wel een verzoek gedaan om intrekking van de melding ten behoeve van het uitbreidend bedrijf. Dit verzoek om intrekking wordt soms ook gepubliceerd. Op deze wijze kan er worden gesaldeerd met de beëindiging van een meldingsplichtige inrichting. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2011, 200909282:

“Volgens de aanvraag om vergunning die [vergunninghouder] op 7 november 2008 heeft ingediend houdt deze verband met de beëindiging van de werkzaamheden op basis van de melding op grond van het voormalige Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer voor het bedrijf aan de Westelbeersedijk 5 te Casteren. Uit de stukken blijkt voorts dat het college van burgemeester en wethouders van Bladel bij brief van 29 oktober 2008 aan de toenmalige exploitant van de veehouderij aan de Westelbeersedijk de ontvangst van zijn verzoek tot intrekking van de geldende milieuvergunning voor dat bedrijf heeft bevestigd. In die brief wijst het college van burgemeester en wethouders erop dat, aangezien het een melding op grond van het hiervoor genoemde Besluit en geen vergunning betreft, intrekking niet mogelijk is. Wel zal het verzoek om intrekking worden gepubliceerd, aldus de brief. Deze publicatie heeft plaatsgevonden in De Lantaarn van 8 november 2008, waarbij is vermeld dat het vervallen van de melding verband houdt met de aanvraag om vergunning op grond van de Nbw 1998 van [vergunninghouder], ten behoeve van het bedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Voorts is ter zitting van de zijde van het college van gedeputeerde staten, in zoverre onweersproken, gesteld dat de emissierechten van het bedrijf aan de Westelbeersedijk door middel van een overeenkomst zijn overgedragen aan [vergunninghouder]. Deze overeenkomst is overgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van Bladel. Aldus is volgens het college van gedeputeerde staten ook voldoende gewaarborgd dat het bedrijf aan de Westelbeersedijk, dat omstreeks 2008 feitelijk is beëindigd, niet zal worden hervat.

Gezien het voorgaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling een dusdanig directe samenhang tussen de nu vergunde uitbreiding en de beëindiging van het bedrijf aan de Westelbeersedijk dat het college van gedeputeerde staten de beëindiging van dat bedrijf heeft mogen aanmerken als mitigerende maatregel. Aangezien, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 7 mei 2008 in zaak nr. 200604924/1), mitigerende maatregelen kunnen worden betrokken bij de ingevolge artikel 19f, eerste lid, van de Nbw 1998 te verrichten passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied, heeft het college bij het bestreden besluit de gevolgen van de beëindiging van het bedrijf aan de Westelbeersedijk mogen betrekken. De verwijzing door MOB naar de uitspraak van de Afdeling in zaaknr. 200807857/1/R2, waaruit zou blijken dat aan de Wet milieubeheer geen rechten kunnen worden ontleend in het kader van de Nbw 1998, doet hieraan niet af, reeds omdat die uitspraak werd gewezen onder de Nbw 1998 zoals deze gold voor 1 februari 2009 en betrekking had op een andere situatie dan hier aan de orde.”

Kortom:

  • “intrekking” van een melding;
  • ontvangstbevestiging van het verzoek om “intrekking”;
  • publicatie van het verzoek om “intrekking”;
  • overeenkomst voor het overdragen van de ammoniakrechten

leveren samen een directe samenhang op tussen de vergunde uitbreiding en het beëindigen van een ander bedrijf, zodat sprake is van een mitigerende maatregel. Mijns inziens hoeft de ontvangst van het verzoek om “intrekking” overigens niet noodzakelijkerwijs bevestigd te worden, maar is een publicatie hiervan wel aangewezen.

Vragen?

Heeft u vragen over externe saldering of over de Natuurbeschermingswet en/of de Programmatische Aanpak Stikstof, neemt u dan gerust contact met mij op.

mw. mr. Franca Damen