Geen correctie Besluit huisvesting bij milieutoestemming saldogevende locatie

In een uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 (201408129 en 20140391) is een door de provincie Overijssel verleende Nb-vergunning voor een vleesvarkenshouderij aan de orde. Tegen deze vergunning heeft MOB beroep ingediend. In het beroepschrift zijn verschillende beroepsgronden aangevoerd. Te dien aanzien heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen.

Het op 11 dagen voorafgaand aan de zitting bij de Afdeling aanvoeren van nieuwe beroepsgronden – in dit geval gepaard gaande met het overleggen van meitellingen – is in strijd met de goede procesorde. De desbetreffende beroepsgrond is daarom door de Afdeling buiten behandeling gelaten.

De Natuurbeschermingswet verplicht niet om maatregelen – waarmee een verdere reductie van de stikstofdepositie wordt bereikt – in individuele Nb-vergunningen voor te schrijven indien geen zodanig beleid door het bevoegd gezag wordt gevoerd. Dit geldt ongeacht de hoogte van de stikstofdepositie die door een bedrijf op een Natura 2000-gebied wordt veroorzaakt. De Afdeling heeft dit ook reeds overwogen in haar uitspraken van 8 april 2015 (201402208 e.a.). In deze uitspraken kwamen meer interessante onderwerpen aan de orde. Voor een toelichting daarop verwijs ik u graag naar mijn artikel “Ondergrens’ van 0,05 mol bij Nb-vergunning niet toegestaan”.

Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in haar uitspraak van 5 november 2014 (201309729) bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat voor het bepalen van de toegestane ammoniakemissie in de referentiesituatie, in het geval die ontleend wordt aan een milieuvergunning voor een bedrijfsvoering die niet voldoet aan het Besluit huisvesting, rekening moet worden gehouden met de emissiewaarden van het Besluit huisvesting. Voor een nadere toelichting hierop, verwijs ik u graag naar mijn artikel “Intern salderen: niet corrigeren met Besluit huisvesting!”. In de thans aan de orde zijnde uitspraak heeft de Afdeling nog eens benadrukt dat aan het oordeel in haar uitspraak van 5 november 2014 niet ten grondslag ligt dat een bepaalde emissie is vergund bij een milieuvergunning, maar dat de emissie die wordt veroorzaakt door de milieuvergunde activiteit wordt bepaald door de vergunde veestapel en het vergunde stalsysteem. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat voor het bepalen van de hoogte van de ammoniakemissie die voor saldering in aanmerking komt, in het geval die emissie wordt ontleend aan een milieuvergunning voor een bedrijfsvoering die niet voldoet aan het Besluit huisvesting, rekening moet worden gehouden met de emissiewaarden van het Besluit huisvesting. Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling (o.a. ABRS 13 november 2013, 201303243 e.a.) volgt dat saldering in de vorm van (gedeeltelijke) intrekking van een milieuvergunning, Hinderwetvergunning, Nb-vergunning of melding (hierna: milieutoestemming) ten behoeve van de verlening van een Nb-vergunning voor de oprichting of uitbreiding van een veehouderij onder voorwaarden kan worden betrokken als maatregel in een passende beoordeling. De hoogte van de ammoniakemissie die voor saldering kan worden gebruikt, wordt ontleend aan de veestapel en het stalsysteem dat vergund is op de referentiedatum, tenzij na deze datum een veestapel en stalsysteem zijn vergund die een lagere emissie veroorzaken. Kortom: extern salderen is slechts mogelijk met stikstofdeposities die waren vergund op de referentiedatum en die ook nog aanwezig waren of konden zijn tot het moment van intrekking van de milieuvergunning of het sluiten van de overeenkomst over de overname van de stikstofdepositie ten behoeve van de uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf.

Een milieutoestemming vervalt niet geheel of gedeeltelijk door de inwerkingtreding van het Besluit huisvesting, de niet tijdige aanpassing van de bedrijfsvoering aan de emissie-eisen uit het Besluit huisvesting of de mogelijkheid tot handhavend optreden vanwege het niet voldoen aan het Besluit huisvesting. Hierbij is van belang dat het Besluit huisvesting niet verplicht tot een reductie van de ammoniakemissie op bedrijfsniveau, maar erop is gericht dat bedrijven hun bedrijfsvoering zodanig inrichten dat gemiddeld wordt voldaan aan de maximale emissiefactor die voor een diersoort is vastgesteld. Het Besluit huisvesting staat niet in de weg aan het handhaven van een bestaand stalsysteem met een hogere emissiefactor dan de emissiewaarde van het Besluit huisvesting.

Het Besluit huisvesting en de daarin opgenomen maximale emissiewaarden voor dieren geven voorts geen aanleiding voor aanpassing van de berekeningswijze van de hoogte van de ammoniakemissie in het geval een bestaand stalsysteem een hogere emissiefactor heeft dan de emissiewaarde die in het Besluit huisvesting is bepaald. Onder de werking van het Besluit huisvesting wordt de emissiefactor voor bestaande en nieuwe stalsystemen ontleend aan de Regeling ammoniak en veehouderij. De maximale emissiewaarde die in het Besluit huisvesting is bepaald, komt niet in de plaats daarvan. Het Besluit huisvesting staat er bovendien niet aan in de weg dat een bestaand stalsysteem met een hogere emissiefactor dan de emissiewaarde uit het Besluit huisvesting niet wordt gehandhaafd. De omstandigheid dat de bedrijfsvoering van een saldogevend bedrijf als geheel niet voldoet aan de eisen van het Besluit huisvesting is evenmin reden om de ammoniakemissie te berekenen op grond van de emissiewaarde uit dat Besluit. Een bedrijf heeft immers nog steeds de keuze om zijn bedrijfsvoering aan te passen aan de eisen van het Besluit huisvesting door aanpassing van de bestaande stallen of door de bouw van nieuwe stallen.

mw. mr. Franca Damen