Intrekken Nb-vergunning onder voorwaarden

Uit de jurisprudentie volgt dat het mogelijk is om een vergunning van een saldogevende locatie onder opschortende voorwaarden in te trekken ten behoeve van een saldo-ontvangende locatie. Er dient echter te allen tijde verzekerd te zijn dat het saldogevend bedrijf en het saldo-ontvangend bedrijf op enig moment gelijktijdig gebruik kunnen maken van dezelfde ammoniakrechten. In een uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015 (201405327) was dit niet verzekerd, reden waarom het desbetreffende besluit werd vernietigd.

Situatie

In de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015 gaat het om een besluit van de provincie Overijssel, waarin de vergunning van een vleeskuikenbedrijf op grond van de Natuurbeschermingswet (hierna: Nb resp. Nb-vergunning) werd gewijzigd. De wijziging hield in dat de Nb-vergunning gedeeltelijk werd ingetrokken onder de voorwaarde dat de vrijkomende “ammoniakproductierechten” (aldus de bewoordingen van de Afdeling) kunnen worden ingezet voor te verlenen Nb-vergunningen voor drie in het besluit genoemde bedrijven. De Nb-vergunning van het vleeskuikenbedrijf wordt dus gewijzigd voor externe saldering ten behoeve van andere (saldo-ontvangende) bedrijven. Tegen deze vergunning heeft de MOB beroep ingediend.

Juridisch kader

Wanneer een veehouderij haar ammoniakrechten in het kader van externe saldering verkoopt aan een andere veehouderij, komt het regelmatig voor dat de saldogevende veehouderij de bedrijfsvoering nog enige tijd wil doorzetten. Uit een uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2014 (201301225) blijkt dat dit onder voorwaarden mogelijk is. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u graag naar mijn artikel “Verlenen van natuurbeschermingswetvergunning onder voorwaarden”.

Uitspraak

In de uitspraak overweegt de Afdeling naar aanleiding van de beroepsgronden van de MOB in de eerste plaats dat het besluit ziet op de intrekking van een deel van de toestemming van het saldogevend bedrijf. Deze intrekking vindt weliswaar plaats ten behoeve van de saldo-ontvangende bedrijven, maar de beoordeling van de vraag of deze intrekking als mitigerende maatregel bij de saldo-ontvangende bedrijven kan worden ingezet, komt in beginsel pas aan de orde bij de verlening van de vergunningen voor de saldo-ontvangende bedrijven. Desalniettemin overweegt de Afdeling dat saldering in de vorm van (gedeeltelijke) intrekking van, onder andere, een Nb-vergunning ten behoeve van de verlening van een Nb-vergunning voor de oprichting of uitbreiding van een ander agrarisch bedrijf onder voorwaarden kan worden betrokken als maatregel in een passende beoordeling. Of er al dan niet een publiekrechtelijke grondslag bestaat voor een overdracht van emissierechten, speelt geen doorslaggevende rol bij de beoordeling of aan voornoemde voorwaarden wordt voldaan (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2015, waarover meer in mijn artikel “’Ondergrens’ van 0,05 mol bij Nb-vergunning niet toegestaan”). Het zwaartepunt in de beoordeling ligt bij de verzekering dat een bepaalde hoeveelheid stikstofdepositie voortvloeiend uit een eerdere toestemming die geen significante effecten zal hebben, niet langer afkomstig zal zijn van het saldogevende, maar saldo-ontvangende bedrijf. Omdat de hoeveelheid stikstofdepositie afkomstig van een saldogevend bedrijf voortvloeit uit hetgeen is vergund in een toestemming, acht de Afdeling een intrekking van of overeenkomst betreffende de intrekking van een toestemming van het saldogevende bedrijf ten behoeve van de oprichting of uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf, voldoende voor de verzekering dat geen effecten zullen optreden.

In onderhavige kwestie heeft de provincie aan het wijzigingsbesluit van de Nb-vergunning een aantal voorwaarden verbonden. Voorts heeft de provincie besloten dat het besluit “wordt geëffectueerd” zodra de Nb-vergunningen voor de saldo-ontvangende bedrijven zijn verleend en onherroepelijk zijn geworden. Uit deze bewoordingen kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden afgeleid dat de gedeeltelijke intrekking van de vergunning betekent dat al bij de verlening en inwerkingtreding van de vergunningen voor de saldo-ontvangende bedrijven de dieren waarop de intrekking betrekking heeft, niet meer kunnen worden gehouden. Als gevolg daarvan is niet uitgesloten dat voor een bepaalde periode zowel op het saldogevende bedrijf als op een saldo-ontvangend bedrijf de emissie wordt uitgestoten ten behoeve waarvan de vergunning is ingetrokken. Uit de jurisprudentie volgt echter dat dit wel verzekerd dient te zijn.

Voorts heeft de Afdeling overwogen dat uit de gehanteerde formulering in het wijzigingsbesluit niet volgt dat de gedeeltelijke intrekking van de vergunning weer ongedaan wordt gemaakt indien de vergunning van één van de saldo-ontvangende bedrijven niet onherroepelijk wordt. Deze uitleg zou bovendien met zich brengen dat indien niet alle Nb-vergunningen voor de saldo-ontvangende bedrijven onherroepelijk worden, de Nb-vergunning voor het vleeskuikenbedrijf in zoverre gedeeltelijk blijft gelden. In dat geval kan niet uit de voorschriften in het wijzigingsbesluit worden opgemaakt welke aantallen dieren ter plaatse van het vleeskuikenbedrijf zijn toegelaten en welke emissie mag worden uitgestoten.

De vergelijking door de provincie met de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2002 (200103521) gaat niet op, aangezien het in die zaak weliswaar ging om een intrekking onder opschortende voorwaarden, doch om andere voorwaarden dan de voorwaarden die in het wijzigingsbesluit van de provincie waren opgenomen. In het besluit, zoals aan de orde in de uitspraak van 19 juni 2002, was opgenomen dat zodra de vergunning ten behoeve waarvan de ammoniakrechten zouden worden benut, in werking zou treden, de bij de intrekking betrokken dierplaatsen buiten gebruik dienden te worden gesteld, zodanig dat er geen ammoniakuitstoot meer kon plaatsvinden. Een dergelijke waarborg is in het wijzigingsbesluit van de provincie niet opgenomen.

Uit deze uitspraak volgt aldus dat het van belang blijft om in een intrekkingsbesluit onder opschortende voorwaarden juiste voorwaarden op te nemen, waarbij met name van belang is dat is verzekerd dat het saldogevend bedrijf en het saldo-ontvangend bedrijf niet op enig moment tegelijkertijd van dezelfde ammoniakrechten gebruik kunnen maken.

mw. mr. Franca Damen