Nieuwe belangrijke uitspraak over artikel 19j Nb vs artikel 19kd Nb

Op 15 april 2015 (201406542) heeft de Afdeling wederom een belangrijke uitspraak gedaan over de wijze waarop artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet moet worden uitgelegd in het kader van de vaststelling van plannen, die moeten worden beoordeeld conform artikel 19j van de Natuurbeschermingswet. Het betreft een navolging op de uitspraken van de Afdeling van 1 april 2015. In deze zaak komt de Afdeling tot een praktische (vervolg)beoordeling.

Situatie

In onderhavige uitspraak waren twee besluiten aan de orde ten behoeve van, kort gezegd, het verplaatsen van een intensieve veehouderij van de ene locatie naar een andere locatie (binnen een landbouwontwikkelingsgebied). Enerzijds betrof het een besluit van GS van Noord-Brabant, inhoudende het verlenen van een ontheffing van artikel 9.4, eerste lid, sub a, van de Verordening Ruimte 2011 van de provincie Noord-Brabant, waarin een verbod op de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij was opgenomen. Anderzijds betrof het een besluit van de gemeenteraad van de gemeente Heeze-Leende tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de nieuwvestiging van de intensieve veehouderij, waarbij de ontheffing van GS werd benut.

Tegen deze besluiten hebben een aantal partijen beroep ingediend. Appellanten hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat ten behoeve van het bestemmingsplan ten onrechte geen passende beoordeling is opgesteld, en derhalve ten onrechte tevens geen plan-MER. Om die reden is het bestemmingsplan volgens appellanten in strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet (hierna: Nb) en artikel 7.2a van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Op 15 april 2015 heeft de Afdeling een uitspraak gedaan inzake deze beroepschriften.

Juridisch kader

Zoals ik in het voorgaande al aangaf, betreft onderhavige uitspraak een navolging op de uitspraken van de Afdeling van 1 april 2015. Daarover schreef ik in mijn artikel “Uitspraken over artikel 19kd N in verhouding tot artikel 19j Nb”. In dit artikel heb ik ook het relevant juridisch kader toegelicht. Voor een toelichting op het juridisch kader en de uitspraken van de Afdeling van 1 april 2015, verwijs ik dan ook graag naar het artikel dat ik daarover eerder schreef.

Uitspraak

In haar uitspraken van 1 april 2015 heeft de Afdeling, samengevat weergegeven, onder meer geoordeeld dat wanneer sprake is van externe saldering bij de vaststelling van een plan, artikel 19kd Nb niet van toepassing is en dus wél een passende beoordeling opgesteld moet worden. Wanneer een passende beoordeling opgesteld moet worden, heeft dit tot gevolg dat op grond van artikel 7.2a Wm tevens een plan-MER moet worden opgesteld.

In onderhavige kwestie is voor de nieuwvestiging van de intensieve veehouderij tevens gebruik gemaakt van externe saldering. Ten behoeve van het plan is echter geen passende beoordeling opgesteld. Evenmin is een plan-MER opgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling had echter wel een passende beoordeling opgesteld moeten worden en derhalve tevens een plan-MER. De Afdeling heeft gelet op de relevante omstandigheden echter besloten om de rechtsgevolgen van het bestemmingsplan in stand te laten.

Alvorens tot deze conclusie te komen, heeft de Afdeling het volgende overwogen. De Afdeling heeft zich de vraag gesteld of de gemeenteraad zich ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voor het plan op grond van artikel 19j, vijfde lid, Nb geen verplichting meer bestond tot het maken van een passende beoordeling, omdat het plan een herhaling of voortzetting is van een project ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kon opleveren omtrent de significante effecten van het plan.

In dit geval is voor het project in het kader van de aanvraag om een Nb-vergunning reeds een passende beoordeling gemaakt. Daaruit volgt dat het project met toepassing van externe saldering per saldo geen toename van stikstofdepositie tot gevolg zal hebben en dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast.

Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan was de Nb-vergunning echter nog niet verleend. Op dat moment kon dus geen sprake zijn van een herhaling of voortzetting van een plan of project, als bedoeld in artikel 19j, vijfde lid, Nb. Dit kan zich naar het oordeel van de Afdeling namelijk pas voordoen op het moment dat het bevoegd gezag op basis van een eerder gemaakte passende beoordeling voor het plan of project toestemming heeft verleend.

Gelet hierop heeft de gemeenteraad zich naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor het plan geen passende beoordeling en geen plan-MER waren vereist. De Afdeling heeft echter aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestemmingsplan in stand te laten.

Voor de nieuwvestiging van de intensieve veehouderij is inmiddels een Nb-vergunning verleend en onherroepelijk geworden. Op grond van deze vergunning is een maximale ammoniakemissie van 2424,4 kg/NH3 per jaar toegestaan. Tussen het project met deze maximaal toegestane ammoniakemissie en de intrekking van de milieuvergunningen van een aantal veehouderijen bestaat een directe samenhang. In de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat de voorziene activiteit uitsluitend is toegestaan indien deze wordt gerealiseerd overeenkomstig de aanvraag om een omgevingsvergunning milieu, dan wel op een andere wijze, mits de milieubelasting gelijk of minder is. In dit verband is in de aanvraag opgenomen dat de ammoniakemissie 2424,4 kg/NH3 per jaar zal bedragen.

Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 19f, derde lid, Nb, waarin een met artikel 19j, vijfde lid, Nb vergelijkbare regeling voor besluiten is opgenomen, volgt dat een passende beoordeling achterwege kan blijven in gevallen waarin voor het project in een eerdere fase van de besluitvormingsketen reeds een passende beoordeling is gemaakt, tenzij er nieuwe elementen zijn die niet of niet volledig bij de eerdere beoordeling zijn betrokken (Kamersteukken II 2001/02, 28 171, nr. 3, blz. 21).

Nu het bestemmingsplan uitsluitend voorziet in de inrichting waarvoor in het kader van de onherroepelijke Nb-vergunning een passende beoordeling is gemaakt en in de planregels is geborgd dat het plan niet in meer ammoniakemissie mag voorzien dan in de betrokken omgevingsvergunning milieu en Nb-vergunning is vastgelegd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat er geen nieuwe elementen kunnen zijn die niet reeds bij de eerder gemaakte passende beoordeling zijn betrokken. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat een voor het bestemmingsplan te maken passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren en bestaat er in dit geval evenmin een verplichting tot het maken van een plan-MER.

Slot

Het is goed om te lezen dat de Afdeling op basis van de aan de orde zijnde omstandigheden heeft besloten om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten en te oordelen dat er geen (nieuwe) passende beoordeling opgesteld hoefde te worden, en zodoende ook geen plan-MER. Voor de praktijk is dit dus een relevante uitspraak om trachten te voorkomen dat steeds een plan-MER opgesteld moet worden.

mw. mr. Franca Damen