Oplossingsrichtingen natuurvergunningen en RAV-emissiefactoren

Bij het verlenen van een natuurvergunning mag niet altijd zonder meer van de ammoniakemissiefactoren uit de Regeling ammoniakemissie en veehouderij (RAV) worden uitgegaan. Deze emissiefactoren bieden namelijk niet altijd voldoende waarborg voor de bescherming van Natura 2000-gebieden. Maar er zijn verschillende oplossingsrichtingen mogelijk, zo volgt uit een uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 11 januari 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:21).

Eerdere uitspraken over natuurvergunningen en RAV-emissiefactoren

Dat bij het beoordelen van een aanvraag voor een natuurvergunning niet altijd zonder meer mag worden uitgegaan van de RAV-ammoniakemissiefactoren, hebben verschillende rechtbanken al in eerdere uitspraken vastgesteld. Hiervoor kan onder andere worden gewezen op een uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2021 (over roostervloeren in de melkveehouderij) en een uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 9 april 2021 (over combiwassers in de varkenshouderij).

Volgens rechtbank Noord-Nederland bestaat er twijfel over bepaalde RAV-emissiefactoren als zodanig. Volgens rechtbank Oost-Brabant bestaat er daarentegen geen twijfel over de RAV-emissiefactoren als zodanig, maar wel over, kort gezegd, de werking ervan in een individuele situatie. In de uitspraak van 9 april 2021 heeft rechtbank Oost-Brabant meteen verschillende oplossingsrichtingen genoemd.

Uitspraak van 11 januari 2022

In de uitspraak van 11 januari 2022 heeft rechtbank Oost-Brabant opnieuw vastgesteld dat bij het beoordelen van een aanvraag voor een natuurvergunningen niet zonder meer van de haalbaarheid van de RAV-emissiefactoren mag worden uitgegaan.

“De effectiviteit van emissiebeperkende stalsystemen kan dus niet rechtstreeks uit de Rav worden afgeleid. De Rav is namelijk geen regeling bij of krachtens de Wnb, maar een regeling op basis van de Wav (en als zodanig onderdeel van het toetsingskader van de omgevingsvergunning voor het wijzigen van de inrichting). Dat betekent echter niet dat de Rav geen enkele betekenis heeft. In de door eisers overgelegde rapporten ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de emissiefactoren in de (bijlage 1 bij de) Rav wat betreft dit luchtwassysteem dan wel voor andere luchtwassystemen in de Rav in zijn algemeenheid niet realistisch zijn.”

Volgens de rechtbank is er dus, kort gezegd, geen twijfel over de haalbaarheid van de RAV-emissiefactoren als zodanig. Maar wel bestaat er twijfel over de werking ervan in een individuele situatie.

“Gelet op de door eisers genoemde rapporten weet de rechtbank niet zeker of een biologische combiluchtwasser in iedere stal op dezelfde wijze zal presteren en zal blijven presteren. De daadwerkelijke prestaties van de biologische combiluchtwasser hangen af van het ontwerp, het onderhoud en het gebruik van het stalsysteem in het afzonderlijke bedrijf. Dit heeft de rechtbank al opgemerkt in de eerder genoemde tussenuitspraak en de rechtbank ziet hiervoor bevestiging in het WUR- rapport van november 2021.”

De vraag is vervolgens hoe hiermee moet worden omgegaan bij het beoordelen van een aanvraag voor een natuurvergunning. De rechtbank heeft daarvoor in de uitspraak verschillende opties besproken, waaronder ook opties die volgens de rechtbank geen oplossing bieden. De rechtbank heeft vervolgens het volgende overwogen.

“De oplossingen in het WUR-rapport zijn (nog) niet vastgelegd in wet- en regelgeving of in de beschrijvingen (leaflets) van de systemen. Naleving van het Activiteitenbesluit of installatie conform de leaflet betekent niet dat de beoogde ammoniak emissiereductie daadwerkelijk wordt behaald en ook in de toekomst behaald zal worden. Ook de plaatsing van ammoniaksensoren is niet in de leaflet genoemd. Daarom kan niet van de emissiefactor in de Rav worden uitgegaan en kan niet op voorhand worden verzekerd dat toepassing van de combiluchtwassers daadwerkelijk zal leiden tot een daling van de stikstofdepositie. Dat betekent dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden gaan optreden en dat, ondanks de wetswijziging van 1 januari 2020, dit bedrijf (en veel andere bedrijven) nog steeds een natuurvergunning nodig zouden kunnen hebben. Deze natuurvergunning kan pas worden verleend na een passende beoordeling.”

Omdat bij het beoordelen van een aanvraag voor een natuurvergunning dus niet zonder meer van de RAV-emissiefactoren mag worden uitgegaan, moet volgens de rechtbank een passende beoordeling worden vastgesteld. De rechtbank heeft in de uitspraak duidelijk gemaakt wat daar volgens haar wel of niet in moet staan (zie hieronder, met eigen onderstreping).

“Volgens de rechtbank hoeft deze passende beoordeling niet te bestaan uit een beoordeling van de gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied per habitattype of stikstofgevoelige leefgebieden. Zo’n uitgebreide passende beoordeling kan namelijk achterwege blijven indien beschermingsmaatregelen worden getroffen. Een beschermingsmaatregel is een maatregel die beoogt de eventuele schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit een plan of project voortvloeien te voorkomen of te verminderen, teneinde ervoor te zorgen dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Beschermingsmaatregelen kunnen betrokken worden in een op basis van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn te verrichten passende beoordeling van de gevolgen van een plan of project. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 18 van de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019. De meeste oplossingen die staan genoemd in het WUR-rapport en de Kamerbrief kunnen worden beschouwd als beschermingsmaatregelen. Dit geldt zeker voor de doorlopende monitoring van ammoniak door middel van ammoniaksensoren (maatregel I) en een betere regeling van Ph in de biologische combiluchtwassers (maatregel III). Ook een verplichting tot een verscherpte controle en beter procesmanagement door de agrariër (maatregel II) zou als beschermingsmaatregel kunnen worden aangemerkt, afhankelijk van de formulering van deze verplichting. De rechtbank sluit niet uit dat er ook nog andere oplossingen denkbaar zijn die ook als beschermingsmaatregel kunnen worden aangeduid. Door in deze zaak (en in andere zaken over luchtwassystemen) deze (en mogelijk andere) oplossingen te borgen in vergunningvoorschriften, kunnen deze oplossingen als beschermingsmaatregelen worden betrokken in de passende beoordeling. Wordt door middel van deze beschermingsmaatregelen bewerkstelligd dat de benodigde ammoniak emissiereductie wordt behaald en geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden, dan kan een beoordeling van de gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied per habitattype of stikstofgevoelige leefgebieden dus achterwege blijven. In aanvullende voorschriften kan ook de toegestane ammoniakvracht worden beperkt tot de hoeveelheid die is vergund of wordt vergund in de omgevingsvergunning om te voorkomen dat onnodige emissieruimte alsnog wordt vergund.”

De rechtbank is van oordeel dat deze route in dit geval en mogelijk ook in andere gevallen een mogelijkheid biedt om de impasse vanwege de onzekerheid over de juistheid van de RAV-emissiefactoren te doorbreken.

Overige aspecten

In de uitspraak heeft de rechtbank ook nog verschillende andere interessante aspecten besproken. Een van deze aspecten is het mogen meenemen van verkeersbewegingen in de referentiesituatie, zoals de Raad van State heeft vastgesteld in een uitspraak van 18 november 2020.

Een ander aspect is dat bij het beoordelen van de gevolgen van de aangevraagde situatie op Belgische Natura 2000-gebieden niet (meer) mag worden uitgegaan van het Belgische toetsingskader, zoals de Raad van State in een uitspraak van 20 oktober 2021 heeft vastgesteld.

Franca Damen, advocaat Damen Legal