Salderen niet altijd ten opzichte van referentiedatum
Agrarische ondernemers die hun veehouderij willen uitbreiden, hebben over het algemeen een vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb) nodig. Bij de vergunningverlening wordt vaak gebruik gemaakt van de salderingsmogelijkheid op grond van artikel 19kd Nb. Op 7 september 2011 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) daar al een belangrijke uitspraak over gedaan. Op 13 november 2013 (zaaknr. 201211640) heeft de Afdeling wederom een belangrijke uitspraak gedaan over artikel 19kd Nb. Op deze uitspraak ga ik in het navolgende nader in.
In haar uitspraak van 7 september 2011 heeft de Afdeling geoordeeld dat artikel 19kd Nb volledig buiten toepassing moet worden gelaten voor zover deze bepaling ziet op Natura 2000-gebieden die vóór 7 december 2004 zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. In dat geval dient voor de toepassing van artikel 19f Nb te worden bezien of op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat de exploitatie van de intensieve veehouderij zoals die zal plaatsvinden na wijziging of uitbreiding afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen heeft voor het betrokken gebied.
Dergelijke gevolgen kunnen worden uitgesloten, voor zover het gaat om de stikstofdepositie op het betrokken gebied, als de wijziging of uitbreiding van de veehouderij niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie ten opzichte van de vergunde situatie op de referentiedatum (ABRS 31 maart 2010, zaaknr. 200903784). De vergunde situatie op de referentiedatum kan worden ontleend aan hetgeen is vergund krachtens de Wet milieubeheer of is vergund krachtens de daaraan voorafgaande Hinderwet. Voor Vogelrichtlijngebieden is de referentiedatum de datum waarop het aanwijzingsbesluit van kracht werd, tenzij die datum voor 10 juni 1994 ligt. In die situaties geldt, zoals in dit geval, 10 juni 1994 als referentiedatum.
Indien de ten tijde van de referentiedatum geldende vergunning niet meer of niet meer geheel van kracht is, dan kan de vergunde situatie op de referentiedatum niet zonder meer als uitgangspunt worden genomen bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie. De reden hiervoor is dat uit het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2010, C-226/08, Stadt Papenburg volgt dat een op de referentiedatum vergund project niet alsnog passend beoordeeld hoeft te worden zolang dit project wordt voortgezet. Hieruit wordt afgeleid dat bij de aangevraagde situatie slechts de op de referentiedatum beoordeelde stikstofdepositie kan worden betrokken voor zover het project dat de depositie tot gevolg heeft is voortgezet. Van voorzetting van het project is in ieder geval geen sprake indien een vergunning niet meer of niet meer geheel van kracht is.
Als een op de referentiedatum geldende vergunning nadien is vervangen door een andere milieuvergunning kan daarin een activiteit zijn vergund die meer dan wel minder ammoniakemissie tot gevolg heeft dan de op de referentiedatum vergunde activiteit. Indien na de referentiedatum een vergunning is verleend voor een activiteit die meer ammoniakemissie tot gevolg heeft en voor de exploitatie niet eerder een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend, blijft de vergunde situatie op de referentiedatum het uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie. De vergunde situatie op de referentiedatum maakt immers nog steeds deel uit van de aangevraagde situatie.
Indien na de referentiedatum een vergunning is verleend voor een activiteit die minder ammoniakemissie tot gevolg heeft dan de op de referentiedatum vergunde situatie en voor de exploitatie niet eerder een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend, maakt de op de referentiedatum vergunde situatie slechts voor een deel onderdeel uit van de aangevraagde situatie. Dit betekent dat bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen activiteit met de stikstofdepositie in de vergunde situatie met de laagst toegestane ammoniakemissie in de periode vanaf de referentiedatum tot de datum van het nemen van het bestreden besluit. De vergunde situatie met de laagste ammoniakemissie heeft als uitgangspunt te gelden, nu slechts dat deel van de vergunning als voortzetting van het project kan worden aangemerkt.
Samenvattend komt de uitspraak er dus op neer dat wanneer een vergunning op grond van artikel 19d Nb wordt verleend en daarbij artikel 19kd Nb wordt toegepast, en sinds de referentiedatum nog een nieuwe vergunning is verleend, de stikstofdepositie niet per saldo mag toenemen ten opzichte van:
- de vergunde situatie ten tijde van de relevante referentiedatum, wanneer de tussentijds verleende vergunning meer ammoniakemissie toestaat dan de vergunde situatie ten tijde van de referentiedatum en niet eerder een Nb-vergunning is verleend
- de vergunde situatie met de laagst toegestane ammoniakemissie in de periode vanaf de referentiedatum tot de datum van het nemen van het besluit, wanneer de tussentijds verleende vergunning minder ammoniakemissie toestaat dan de vergunde situatie ten tijde van de referentiedatum en niet eerder een Nb-vergunning is verleend.
De uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 kan dus voor veel zaken wezenlijke gevolgen hebben.
Heeft u vragen over de toepassing van artikel 19kd Nb of over de Natuurbeschermingswet in algemene zin, neemt u dan gerust contact met mij op.
mw. mr. Franca Damen