Toename stikstofdepositie niet altijd doorslaggevend

Wanneer sprake is van een toename van stikstofdepositie ten gevolge van een plan of project, is dit niet altijd doorslaggevend voor de vraag of significante negatieve effecten ten gevolge van dat plan of project kunnen worden uitgesloten. Ook wanneer reeds sprake is van een overschrijding van de kritische depositiewaarde is dit niet het geval. Dit blijkt duidelijk uit een uitspraak van de Afdeling van 6 april 2016 (201507847).

In veel Natura 2000-gebieden wordt de zogenoemde kritische depositiewaarde overschreden. Deze waarde geeft, kort gezegd, aan bij welke mate van stikstofdepositie wordt aangenomen dat niet langer op voorhand kan worden uitgesloten dat er een risico is dat de kwaliteit van het habitattype wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van stikstofdepositie. Overschrijding van de kritische depositiewaarde betekent dan ook niet dat vaststaat dat een aantasting van de kwaliteit van een habitattype plaatsvindt, maar enkel dat de mogelijkheid van een aantasting niet zonder meer afwezig is.

In juridische procedures wordt vaak aangevoerd dat sprake is van een toename van de stikstofdepositie en de kritische depositiewaarde reeds wordt overschreden, en dat om die reden significante negatieve effecten zullen optreden. Dit kan dus echter niet zo zwart-wit worden gesteld. Niet de toename van de stikstofdepositie is bepalend, maar de beoordeling van de effecten van een plan of project gelet op de instandhoudingsdoelstellingen die gelden voor een Natura 2000-gebied.

In de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2016 komt dat duidelijk naar voren. Ten behoeve van de zaak die in de uitspraak aan de orde is, is een passende beoordeling opgesteld. Daarin staat vermeld dat op basis van onderzoek naar een combinatie van beheermaatregelen en specifieke omstandigheden ter plaatse van habitattypen waarop het plan een toename van stikstofdepositie veroorzaakt, een hoge achtergronddepositie in dit geval niet leidt tot een slechte kwaliteit van de habitattypen. Andere factoren, afhankelijk van de gebiedsspecifieke omstandigheden, zijn hier doorslaggevend voor een duurzaam behoud en de ontwikkeling van de habitattypen. De enkele stelling van appellanten dat elke toename van stikstofdepositie bij overschrijding van de kritische depositiewaarde tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken leidt, slaagt dan ook niet.

Uit de uitspraak van de Afdeling kan daarnaast worden afgeleid dat een systeembenadering in het kader van Natura 2000 toegestaan kan zijn. Bij de systeembenadering die in deze zaak was toegepast, is per gebied gekeken naar de specifieke omstandigheden daarvan, de specifieke kenmerken van de habitattypen, de staat van instandhouding en de factoren die van belang zijn voor het functioneren en het voorkomen van de habitattypen.

mw. mr. Franca Damen