Vaststelling referentiesituatie veehouderij t.b.v. Natura 2000
Uit vaste rechtspraak volgt dat voor de beoordeling van de vraag of een bestemmingsplan leidt tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden, moet worden uitgegaan van de feitelijk legaal bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van dat plan. Maar hoe kan die referentiesituatie worden vastgesteld in het bestemmingsplan? De Raad van State deed daarover op 30 november 2016 een heldere uitspraak (201505698, ECLI:NL:RVS:2016:3197).
Deze uitspraak gaat over een bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Oisterwijk. In dit plan had de gemeenteraad onder andere vastgelegd dat een wijziging van het aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of stalsystemen alleen is toegestaan onder de voorwaarde dat dit niet gepaard gaat met een toename van de bestaande ammoniakemissie. De bestaande ammoniakemissie is in het plan gedefinieerd als het bestaande aantal dierplaatsen voor de bestaande diersoorten, vermenigvuldigd met de emissiefactoren van het bestaande stalsysteem. Als peilmoment geldt daarbij het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan.
In de toelichting op het plan staat dat aan de hand van milieuvergunningen, meldingen en vergunningen voor bouwen in een concrete situatie kan worden bepaald wat de bestaande legale situatie is. De bestaande situatie is hetgeen vergund is en ook daadwerkelijk gerealiseerd ten tijde van de vaststelling van het plan. Ter zitting heeft de gemeenteraad verder toegelicht dat er één keer per jaar wordt gecontroleerd of de vergunde situatie overeenkomt met de feitelijke situatie. Bij leegstand wordt de milieuvergunning ingetrokken.
Gelet hierop is de Raad van State van oordeel dat de gemeenteraad in redelijkheid op deze manier heeft kunnen bepalen wat de bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van het plan was. De gemeenteraad behoefde daartoe geen apart registratiesysteem vast te stellen.
Voor de vaststelling of de bestaande ammoniakemissie toeneemt door een uitbreiding van het aantal dieren zijn de effecten van de dieren buiten de stal gelet op de definitie van ‘bestaande ammoniakemissie’ echter niet bepalend. Door het gebruik van andere stalsystemen kan de ammoniakemissie vanuit de stallen afnemen en biedt het plan de mogelijkheid andere stallen te bouwen waardoor het houden van meer dieren mogelijk wordt. De gemeenteraad heeft geen onderzoek gedaan naar de effecten van meer dieren buiten de stal.
Gelet daarop is naar het oordeel van de Raad van State niet uitgesloten dat het plan zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie ten gevolge van het houden van dieren buiten de stallen. Daarom is in het plan onvoldoende gewaarborgd dat de voorziene ontwikkelingsmogelijkheden niet zullen leiden tot een toename van de stikstofdepositie, zodat een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet is uitgesloten. In zoverre is het bestemmingsplan vastgesteld in strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet.
De uitspraak geeft echter wel een duidelijk voorbeeld over de manier waarop de feitelijk legaal bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van een bestemmingsplan kan worden bepaald. Dit blijkt ook in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof van belang.
mw. mr. Franca Damen