Verlenen van natuurbeschermingswet vergunning onder voorwaarden
Wanneer een veehouderij haar ammoniakrechten in het kader van externe saldering verkoopt aan een andere veehouderij, komt het regelmatig voor dat de saldogevende veehouderij de bedrijfsvoering nog enige tijd wil doorzetten. Uit een uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2014 (201301225) blijkt dat dit onder voorwaarden mogelijk is. Ook kan uit de uitspraak worden afgeleid dat sommige provincies te vergaande eisen stellen aan de gegevens die ten behoeve van een aanvraag om een natuurbeschermingswetvergunning moeten worden overgelegd.
Aan de orde was een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland waarbij aan een veehouder een vergunning op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet is verleend. Aanvankelijk was in het besluit niet aangetoond dat er sprake was van een directe samenhang tussen deze veehouderij (de saldo-ontvangende veehouderij) en de saldogevende veehouderij. Het college is toen door de Afdeling in de gelegenheid gesteld om deze directe samenhang alsnog aan te tonen.
Het college heeft vervolgens de natuurbeschermingswetvergunning gewijzigd door hieraan een voorschrift te verbinden. Het voorschrift luidt als volgt:
“De ingebruikname van de (nieuwe) bedrijfslocatie aan de [locatie 1] te [plaats], mag pas plaatsvinden nadat de intrekking van de vergunde rechten op grond van de Hinderwet van 9 maart 1978 voor het houden van 38 runderen, 15 varkens, 75 kippen en 2 paarden op de locatie aan de [locatie 2] te [plaats], heeft plaatsgevonden en het intrekkingsbesluit onherroepelijk is.”
De Afdeling heeft geoordeeld dat met deze voorwaarde een directe samenhang tussen het saldogevende en saldo-ontvangende bedrijf is aangetoond. Daartoe heeft de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 14 augustus 2013 (201205373) overwogen dat een directe samenhang kan worden aangenomen als de bedoelde intrekking door middel van een voorschrift aan de vergunning is verbonden. De vraag of in de toekomst op de locatie van de bestaande veehouderij, na intrekking van de Hinderwetvergunning, nieuwe bedrijfsactiviteiten kunnen worden begonnen, zal aan de hand van de Natuurbeschermingswet moeten worden beoordeeld. Deze vraag is, zo overweegt de Afdeling, in deze procedure niet aan de orde.
Dat de gemeente het bevoegd gezag is bij de intrekking van de Hinderwetvergunning doet aan het voorgaande niets af, omdat dit voorschrift niet afhankelijk is van welk bestuursorgaan de vergunning intrekt.
Dit is een nuttige uitspraak voor lopende en nieuwe aanvragen om een natuurbeschermingswetvergunning. Hieruit blijkt namelijk dat de bestaande voorwaarden van externe saldering weliswaar blijven bestaan, maar dat deze niet zo strikt behoeven te worden geïnterpreteerd als door sommige provincies wordt gedaan.
Bovendien volgt uit de uitspraak dat de saldogevende veehouderij haar bedrijfsvoering nog enige tijd kan voortzetten. Het saldo-ontvangende bedrijf mag echter pas gebruik maken van haar natuurbeschermingswetvergunning als de milieuvergunning / Hinderwetvergunning van de saldogevende veehouderij is ingetrokken en dit intrekkingsbesluit onherroepelijk is.
mw. mr. Franca Damen