Wijzigingsbevoegdheid in relatie tot artikel 19j Nb

Wanneer in een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen, houdt dit in dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel als in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Derhalve dient reeds ten tijde van de vaststelling van het moederplan aan artikel 19j Nb te worden getoetst. Dit heeft de Afdeling op heldere wijze overwogen in haar uitspraak van 21 oktober 2015 (201308211).

Het betreft een heldere uitspraak van de Afdeling, waarin in de kern de problematiek van bestemmingsplannen in relatie tot Natura 2000 wordt samengevat. De Afdeling heeft overwogen dat uit haar uitspraak van 7 september 2011 (200907076) volgt dat – “ongeacht een wijzigingsvoorwaarde volgens welke geen significante effecten op een Natura 2000-gebied mogen plaatsvinden” – reeds bij de vaststelling van een bestemmingsplan, uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden, moet worden onderzocht of het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze verplichting hangt samen met het uitgangspunt dat opname van een wijzigingsbevoegdheid inhoudt dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel als in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Gelet hierop dient de wijzigingsbevoegdheid ook te worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of het plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden.

Deze zeer strikte uitleg van artikel 19j Nb in de jurisprudentie levert in de praktijk regelmatig problemen op. De vraag kan worden gesteld in hoeverre deze jurisprudentie te rijmen is met de jurisprudentie van de Afdeling ten aanzien van algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in een bestemmingsplan. Bij het opnemen van dergelijke algemene bevoegdheden kan de gemeenteraad namelijk in bepaalde situaties in beginsel volstaan met een afweging of deze in het algemeen op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kunnen worden toegepast.

mw. mr. Franca Damen