Beoordeling voorwaarden wijzigingsbevoegdheid
De voorwaarden voor toepassing van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan kunnen in een procedure tegen dat bestemmingsplan ter discussie worden gesteld. Uit een uitspraak van de Raad van State van 12 oktober 2016 (201508445, ECLI:NL:RVS:2016:2712) volgt dat deze voorwaarden ook ter discussie kunnen worden gesteld in een procedure tegen een vastgesteld wijzigingsplan.
Deze mogelijkheid strekt echter niet zo ver dat de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van een procedure tegen een vastgesteld bestemmingsplan.
Dat laat echter onverlet dat in een wijzigingsbepaling, mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden, in voldoende mate moet worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Daarom moet een wijzigingsbevoegdheid in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen worden begrensd.
De vraag of een wijzigingsregeling door voldoende objectieve normen wordt begrensd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder andere belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende duidelijk zijn dat duidelijk is welke bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.
In de zaak die in de uitspraak van 12 oktober 2016 aan de orde was, was naar het oordeel van de Raad van State de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan door voldoende objectie normen begrensd en had het college van burgemeester en wethouders van deze bevoegdheid gebruik mogen maken.
mw. mr. Franca Damen