Bijzondere gevoeligheid is ruimtelijk relevant

Het komt regelmatig voor dat bepaalde gewassen of bedrijven bijzonder gevoelig zijn voor bepaalde milieu-emissies. In een uitspraak van 23 september 2015 (201500977) oordeelde de Afdeling dat deze bijzondere gevoeligheid ruimtelijk relevant is en dat hiermee dus rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van een bestemmingsplan.

Situatie

Aan de orde is een bestemmingsplan dat de herontwikkeling van een voormalig veilingterrein mogelijk maakt. Het plangebied maakt deel uit van een bedrijventerrein. Aan het grootste deel van het plangebied is in het bestemmingsplan de bestemming “bedrijventerrein” toegekend. Tegen het bestemmingsplan is door verschillende appellanten beroep ingediend. Een van deze appellanten is het bedrijf Rent-All BV, dat audio-, licht- en visuele apparatuur verhuurt. Het perceel waarop dit bedrijf is gelegen, ligt vrijwel direct naast het plangebied ter hoogte van gronden waar het bestemmingsplan bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 4.2, waaronder een puinbreker, mogelijk maakt. Appellante stelt dat haar bedrijf zeer gevoelig is voor stofoverlast en stelt zich op het standpunt dat de gemeenteraad de gevolgen voor de bedrijfsvoering en voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat ter plaatse ten onrechte niet nader heeft onderzocht.

Juridisch kader

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeenteraad te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, hetgeen een zeer veelomvattende beoordeling is.

Uitspraak

Uit de uitspraak volgt dat onder de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening eveneens de bijzondere gevoeligheid van een bedrijf moet worden begrepen. Dit wordt nader toegelicht.

Ten aanzien van het woon- en leefklimaat heeft de Afdeling overwogen dat de gemeenteraad voor het aspect stofhinder heeft mogen aansluiten bij de richtafstanden in de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering. Nu aan deze richtafstanden wordt voldaan, is in zoverre een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Ten aanzien van de bijzondere gevoeligheid van het bedrijf voor stofhinder heeft de Afdeling overwogen dat er gelet op de omstandigheden inderdaad van moet worden uitgegaan dat de bedrijfsactiviteiten van appellante extra gevoelig zijn voor stofhinder. Bij de beoordeling van de gevolgen van een bestemmingsplan dient de gemeenteraad uit te gaan van de maximale planologische mogelijkheden. Het plan maakt op de gronden ter hoogte van het perceel van appellante bedrijven tot en met categorie 4.2 mogelijk, waaronder onder meer een puinbreker. Daarbij gelden geen beperkingen voor de plaats van een eventuele puinbreker op de desbetreffende gronden. Bij de beoordeling van het aspect stofhinder in het kader van een goede ruimtelijke ordening had de gemeenteraad daarom de mogelijkheid van de oprichting van een puinbreker op korte afstand van het perceel van appellante moeten betrekken.

De gemeenteraad heeft daarbij niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de beoordeling van stofhinder in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning voor de inrichting.

Bij de vergunningverlening kan namelijk bij de beoordeling of sprake is van onaanvaardbare stofhinder geen rekening worden gehouden met de bijzondere gevoeligheid voor stofhinder die voortvloeit uit de eigen aard en bedrijfsvoering van Rent-All. De Afdeling is daarom van oordeel dat de raad hier bij de voorbereiding van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek naar had moeten verrichten.”

Dat met de bijzondere gevoeligheid van een bedrijf of gewas voor bepaalde milieu-emissies geen rekening gehouden behoeft te worden in het kader van vergunningverlening, volgt reeds uit de jurisprudentie van de Afdeling. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u graag naar mijn artikel “Bijzondere gevoeligheid van nabije objecten niet van belang bij omgevingsvergunning”.

mw. mr. Franca Damen