Binnenplanse ontheffing of kruimelgevallenlijst als grondslag?
Wanneer een bepaalde ontwikkeling in strijd is met het bestemmingsplan, kan een vergunning worden aangevraagd om deze ontwikkeling toch mogelijk te maken. Het betreft dan een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik. Deze vergunning kan op een aantal manieren worden verkregen, namelijk op grond van een binnenplanse ontheffingsbevoegdheid, de kruimelgevallenlijst of een ruimtelijk onderbouwing. Op 17 februari 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:936) deed rechtbank Gelderland een uitspraak over de verhouding tussen een binnenplanse ontheffing en de kruimelgevallenlijst.
Voor een toelichting op de verschillende wijzen waarop een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik kan worden verkregen, verwijs ik u graag naar een eerder artikel dat ik daarover schreef (“Omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik: welke procedure?”).
De grondslag voor een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik is artikel 2.12, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Dit artikel bepaalt, kort gezegd, dat een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verkregen op basis van:
- een in een bestemmingsplan opgenomen regel inzake afwijking (binnenplanse ontheffing);
- de kruimelgevallenlijst (opgenomen in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht);
- een ruimtelijke onderbouwing waaruit volgt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voor een omgevingsvergunning op grond van een binnenplanse ontheffing of de kruimelgevallenlijst, geldt de reguliere procedure (korte procedure). Voor een omgevingsvergunning op grond van een ruimtelijke onderbouwing geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (lange procedure).
In onderhavige zaak had de gemeente een omgevingsvergunning verleend op grond van de kruimelgevallenlijst. De appellant stelde zich op het standpunt dat de gemeente dat niet had mogen doen, omdat het bestemmingsplan een binnenplanse ontheffing omvat. Naar de mening van de appellant had de gemeente daarom een omgevingsvergunning moeten verlenen op grond van de binnenplanse ontheffing.
De rechtbank zag zich daarom voor de vraag gesteld of de gemeente gehouden was om een omgevingsvergunning te verlenen op grond van de binnnenplanse ontheffingsbevoegdheid, of ook de vrijheid had om een omgevingsvergunning te verlenen op grond van de kruimelgevallenlijst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente deze vrijheid en heeft het een vergunning kunnen verlenen op grond van de kruimelgevallenlijst. Uit de wet of de jurisprudentie volgt namelijk niet dat sprake is van een in acht te nemen rangorde tussen de binnenplanse afwijking en de kruimelgevallenlijst.
De gemeente heeft echter niet de vrijheid om een ruimtelijk onderbouwing voor het verlenen van een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik te eisen, indien deze vergunning ook kan worden verleend op grond van een binnenplanse ontheffing of de kruimelgevallenlijst (zie bijv. rb. Zeeland-West-Brabant 30 januari 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ0877).
mw. mr. Franca Damen