Gecombineerde toepassing artikel 4 bijlage II Bor

In haar uitspraak van 15 maart 2016 (ECLI:NL:RBMNE:2016:1335) overwoog rechtbank Midden-Nederland dat verschillende onderdelen van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht gecombineerd kunnen worden toegepast. In de zaak die in deze uitspraak aan de orde was, waren onderdeel 1 en onderdeel 9 van voornoemd artikel 4 gecombineerd toegepast.

Juridisch kader

In artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) zijn de zogenaamde “kruimelgevallen” opgenomen, op grond waarvan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik kan verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, Wabo. Artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor ziet op een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de in dat onderdeel genoemde voorwaarden. Artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor ziet op het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor (onder andere) werknemers.

Uitspraak

In de zaak die aan de orde was in de uitspraak van 15 maart 2016 zijn de onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor gecombineerd toegepast. Appellanten hebben hiertegen beroepsgronden ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank overwogen dat deze gecombineerde toepassing mogelijk is. Uit de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Bor per 1 november 2014 (Staatsblad 2014, 333, blz. 50-51) is expliciet vermeld dat verschillende onderdelen van artikel 4 van bijlage II bij het Bor gecombineerd kunnen worden toegepast. Zo is het mogelijk om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, Wabo tegelijkertijd een omgevingsvergunning te verlenen voor een bepaald gebruik zoals bedoeld in artikel 4, onderdeel 9, van een bestaand hoofdgebouw en voor de bouw en het gebruik van een bijbehorend bouwwerk, zoals bedoeld in artikel 4, onderdeel 1.

Daartoe kan ook worden gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2011 (201103159), waarin de Afdeling heeft overwogen dat artikel 4, onderdeel 1, sub a, van bijlage II bij het Bor niet de beperking bevat dat alleen van een bouwvoorschrift in het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Dat impliceert dat met gebruikmaking van artikel 4, onderdeel 1, en uitbreiding van het gebouw kan worden gerealiseerd in afwijking van de bouw- én gebruiksvoorschriften. Voor het bestaande gebouw kan dan vervolgens met artikel 4, onderdeel 9, een afwijking van het in het bestemmingsplan toegestane gebruik worden verleend.

In de uitspraak wordt voorts onder meer ingegaan op de definitie van “bijbehorend bouwwerk” zoals opgenomen in artikel 1 van bijlage II bij het Bor. Te dien aanzien heeft de rechtbank overwogen dat uit deze definitie niet volgt dat een bijbehorend bouwwerk ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw. Alleen functionele verbondenheid wordt als voorwaarde gesteld.

mw. mr. Franca Damen