Geen handhaving ondanks intrekking vergunning n.a.v. vernietigd bestemmingsplan
Een omgevingsvergunning wordt niet van rechtswege ongeldig als het bestemmingsplan dat daaraan ten grondslag ligt, wordt vernietigd. Zij kan namelijk niet als rechtsgevolg van het vernietigde bestemmingsplan worden aangemerkt. Maar hoe verhoudt zich dat dan tot een verzoek om handhaving ten aanzien van hetgeen is gerealiseerd op basis van die omgevingsvergunning? De Raad van State deed daarover op 1 februari 2017 een heldere uitspraak (201601640, ECLI:NL:RVS:2017:247).
Situatie
De uitspraak gaat over het verzoek van appellanten om handhavend op te treden tegen een rijhal. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond (college) heeft dit verzoek bij besluit van 18 november 2014 afgewezen. Tegen dit besluit hebben appellanten bezwaar ingediend. Het bezwaar is bij besluit van 21 april 2015 ongegrond verklaard. Hiertegen hebben appellanten beroep en vervolgens hoger beroep ingediend.
De zaak kent al een langere achtergrond. Daarvoor is het volgende van belang. De raad van de gemeente Roermond (gemeenteraad) heeft op 21 februari 2013 een bestemmingsplan vastgesteld voor de locatie van de rijhal. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het college op 31 mei 2013 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de rijhal. Het bezwaarschrift dat appellanten tegen deze omgevingsvergunning hebben ingediend, is bij besluit van 3 december 2013 ongegrond verklaard.
Het beroepschrift dat appellanten tegen het bestemmingsplan hebben ingediend, is in de uitspraak van de Raad van State van 10 september 2014 gegrond verklaard. De Raad van State heeft het bestemmingsplan vernietigd.
In de uitspraak van 8 april 2015 heeft de Raad van State ook het besluit van het college van 3 december 2013 betreffende de omgevingsvergunning voor de rijhal vernietigd. Het oorspronkelijke besluit van 31 mei 2013 is daarbij in stand gebleven. Wel diende het college een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van appellanten tegen de omgevingsvergunning.
Appellanten hebben het college vervolgens verzocht om handhavend op te treden tegen de rijhal. Het college heeft dat verzoek bij besluit van 18 november 2014 afgewezen. Het bezwaar dat appellanten tegen dit besluit hebben ingediend, is bij besluit van 21 april 2015 ongegrond verklaard.
Op 30 juni 2015 heeft het college vervolgens – naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 8 april 2015 – een nieuwe beslissing genomen op de bezwaren van appellanten tegen de omgevingsvergunning voor de rijhal. Dit nieuwe besluit heeft ertoe geleid dat de omgevingsvergunning is ingetrokken.
Uitspraak
De uitspraak van de Raad van State van 1 februari 2017 gaat alleen over het besluit van het college van 21 april 2015, waarbij de bezwaren van appellanten tegen hun verzoek om handhavend optreden ongegrond zijn verklaard.
Naar het oordeel van de Raad van State heeft het college het handhavingsverzoek terecht afgewezen. Het college was namelijk niet bevoegd om het handhavingsverzoek in te willigen. Reden daarvoor is dat op 21 april 2015 de omgevingsvergunning voor de rijhal, verleend op 31 mei 2013, nog rechtsgeldig was.
De vernietiging van het bestemmingsplan voor de locatie van de rijhal heeft niet automatisch de vernietiging van de omgevingsvergunning voor de rijhal tot gevolg gehad. Ook heeft die vernietiging niet tot gevolg dat de omgevingsvergunning nietig is. Een omgevingsvergunning wordt niet van rechtswege ongeldig als het bestemmingsplan dat eraan ten grondslag ligt, wordt vernietigd, omdat zij niet als rechtsgevolg van het vernietigde bestemmingsplan kan worden aangemerkt. Een vernietiging van een bestemmingsplan leidt er slechts toe dat een omgevingsvergunning die op grond daarvan is verleend, blootstaat aan vernietiging zolang de vergunning niet onherroepelijk is.
De Raad van State heeft het hoger beroep van appellanten tegen de omgevingsvergunning voor de rijhal weliswaar gegrond verklaard, maar heeft daarbij alleen het besluit van 3 december 2013 (beslissing op bezwaar) vernietigd, en niet tevens het besluit van 31 mei 2013 (besluit in primo). Omdat laatstgenoemd besluit nog rechtsgeldig was op het moment van besluitvorming over het verzoek om handhavend optreden, kon het college niet anders dan dat verzoek afwijzen.
mw. mr. Franca Damen