Heldere uitspraak over Tegelen-jurisprudentie

De zogenaamde Tegelen-jurisprudentie is al sinds lange tijd vaste jurisprudentie van de Afdeling in het kader van bestemmingsplannen en op grond daarvan verleende bouwvergunningen (thans: omgevingsvergunning bouwen). Op 21 januari 2015 (201311011) heeft de Afdeling wederom een heldere uitspraak gedaan over de Tegelen-jurisprudentie.

Aan de orde was een omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een (bedrijfs)woning. Kort gezegd, betrof het een omgevingsvergunning voor een plattelandswoning. De omgevingsvergunning was verleend op grond van een in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Na het verlenen van de omgevingsvergunning is het desbetreffende bestemmingsplan echter vernietigd, inclusief de thans aan de orde zijnde afwijkingsbevoegdheid. Gelet daarop heeft de Afdeling, onder verwijzing naar de Tegelen-jurisprudentie, de vergunning vernietigd.

Op grond van artikel 8:72, tweede lid, Awb brengt de vernietiging van (een gedeelte van) een besluit de vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde deel daarvan mee. Op deze hoofdregel is een uitzondering gemaakt ten aanzien van de gevolgen van de vernietiging van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan voor op basis daarvan verleende bouwvergunningen (ABRS 21 december 1999, H01.99.0245, AB 2000, 78). Uit de jurisprudentie volgt dat wanneer een beslissing op bezwaar inzake een bouwvergunning onder vigeur van het nieuwe bestemmingsplan is genomen, omdat dat plan ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar in werking was, de bestuursrechter in beroep en hoger beroep bij de toetsing van de beslissing op bezwaar dient uit te gaan van het nieuwe bestemmingsplan, ook als dat bestemmingsplan na het nemen van de beslissing op bezwaar is vernietigd. Dit wordt ook wel de Tegelen-jurisprudentie genoemd.

Deze jurisprudentie ziet op de situatie dat het nieuwe, na de beslissing op bezwaar vernietigde, bestemmingsplan de desbetreffende activiteit toestond, zodat het bevoegd gezag deze activiteit op grond van het bestemmingsplan niet kon weigeren. In dat geval rechtvaardigt de rechtszekerheid van de vergunningaanvrager de in deze jurisprudentie gemaakte uitzondering op de hoofdregel.

Indien het vernietigde bestemmingsplan de desbetreffende activiteit echter niet toestond, maar daarvoor – zoals in de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015 het geval was – een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan nodig was, dan strekt de rechtszekerheid van de vergunningaanvrager naar het oordeel van de Afdeling niet zo ver dat ook in dat geval een uitzondering moet worden gemaakt op die hoofdregel.

Gelet daarop dient de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan, zoals in onderhavige zaak aan de orde, vernietigd te worden.

mw. mr. Franca Damen