Omgevingsvergunning voor tijdelijke activiteit

Per 1 november 2014 is aan artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een nieuwe categorie toegevoegd, te weten “ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar”. Op 29 januari 2016 deed de voorzieningenrechter van rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2016:435) hierover een interessante uitspraak.

Situatie

Aan de orde was een omgevingsvergunning voor het tijdelijk realiseren van een asielzoekerscentrum (maximaal vijf jaar) en huisvesting voor arbeidsmigranten (maximaal tien jaar). Tegen deze vergunning is bezwaar ingediend alsmede verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. In de uitspraak komen verschillende aspecten aan de orde, doch ik zal in dit artikel enkel ingaan op de juridische grondslag voor de omgevingsvergunning.

Omdat het realiseren van een asielzoekerscentrum en het huisvesten van arbeidsmigranten op het betrokken perceel in strijd is met het bestemmingsplan, is hiervoor een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik vereist. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze omgevingsvergunning verleend op basis van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, Wabo gelezen in samenhang met artikel 4, sub 9 en 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).

Juridisch kader

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, Wabo gelezen in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik onder andere in aanmerking:

  • 9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
  • 11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Uitspraak

Wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 4, sub 9, van bijlage II van het Bor, geldt geen vereiste van tijdelijkheid. Dit vereiste geldt wel bij toepassing van artikel 4, sub 11, van bijlage II van het Bor. Ten aanzien van de toepassing van dit onderdeel heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het feit dat het hier gaat om ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, inhoudt dat voor een omgevingsvergunning voor een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan voor gebruik dat wel is genoemd in een van die onderdelen, het desbetreffende onderdeel, en niet onderdeel 11, de grondslag voor vergunningverlening dient te zijn. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat onderdeel 11 niet (ook) zou kunnen zien op de activiteit bouwen. Dit sluit ook aan bij de tekst en uitleg van artikel 2.1, eerste lid, sub c, Wabo waarbij “gebruik van gronden” eveneens zo moet worden opgevat dat daar bouwen van een bouwwerk onder valt.

Bij de toepassing van artikel 4, sub 11, van bijlage II van het Bor geldt, zoals gezegd, de eis dat sprake is van tijdelijkheid van het (bouw)plan. In de vergunning is daartoe ook een termijn van maximaal tien jaar vastgelegd. Ten aanzien van de tijdelijkheid heeft de voorzieningenrechter overwogen dat met ingang van 1 november 2014 de benadering voor tijdelijke vergunningen in de Wabo en het Bor is gewijzigd. Sindsdien is het bevoegd gezag vrij om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik te bepalen dat de desbetreffende activiteit voor onbepaalde tijd of slechts voor bepaalde tijd is toegestaan.

De beperking dat slechts een tijdelijke vergunning kan worden verleend voor een activiteit die voorziet in een tijdelijke behoefte, is komen te vervallen. Het is dus mogelijk om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen, ook als het gaat om een activiteit die voorziet in een permanente behoefte. Het behoeft derhalve niet langer aannemelijk te zijn dat er na de gegeven termijn in het geheel geen behoefte meer bestaat aan de activiteit. Het behoeft enkel feitelijk mogelijk en aannemelijk te zijn dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan en zal worden beëindigd.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt hieraan in onderhavige kwestie voldaan. Daartoe heeft hij overwogen dat in de vergunning is bepaald dat deze maximaal voor tien jaar geldt en dat het college voldoende heeft aangetoond dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan en zal worden beëindigd. De geplaatste chalets kunnen immers aan het einde van de tien jaar termijn worden verwijderd en worden verplaatst naar een andere locatie en de aangelegde voorzieningen kunnen ongedaan worden gemaakt en/of worden verwijderd.

mw. mr. Franca Damen