Overeenkomst van belang bij planologisch besluit

Als tussen een initiatiefnemer en een gemeente een overeenkomst is gesloten voor bijvoorbeeld een bedrijfsverplaatsing, dan dient de gemeenteraad die overeenkomst te betrekken bij de beoordeling van het al dan niet verlenen van planologische medewerking aan die bedrijfsverplaatsing. Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015 (201502662).

Situatie

De vennootschap Timmer- en Onderhoudsbedrijf (hierna: appellant) heeft de gemeenteraad verzocht om een bestemmingsplan vast te stellen dat voorziet in de verplaatsing van zijn bedrijven van locatie 1 naar locatie 2 en het realiseren van drie bedrijfswoningen op locatie 2. Locatie 2 grenst aan gronden waarop door een derde fruitboomgaarden worden geëxploiteerd.

Het college van burgemeester en wethouders heeft de gemeenteraad voorgesteld een bestemmingsplan als verzocht vast te stellen. De gemeenteraad heeft echter besloten om het bestemmingsplan niet vast te stellen. Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingediend.

Juridisch kader

De gemeenteraad heeft beleidsvrijheid bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan. Dit besluit wordt door de Afdeling terughoudend getoetst. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het bestemmingsplan en of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.

Uitspraak

De gemeenteraad heeft besloten om het bestemmingsplan niet vast te stellen, omdat er onvoldoende zekerheid zou zijn ten aanzien van het aspect “spuitzones” en vanwege het niet of onvoldoende voldoen van het bestemmingsplan aan de uitgangspunten van de Visie verplaatsing niet-agrarische bedrijven binnen het buitengebied. Appellant stelt dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat de gemeenteraad zijn belangen niet bij het besluit heeft betrokken. Verder heeft appellant aangevoerd dat het aspect spuitzones voldoende is onderzocht, dat de verplaatsing van zijn bedrijven de aanleiding vormde voor de Visie bedrijfsverplaatsing en dat in de toelichting van het voorliggende plan is onderbouwd dat de bedrijfsverplaatsing een maatschappelijke meerwaarde kent.

De Afdeling heeft gelet op de relevante feiten en omstandigheden overwogen dat niet eenduidig is aangegeven op grond van welke argumenten de gemeenteraad heeft geweigerd het bestemmingsplan vast te stellen. Niet duidelijk is hoe de diverse door raadsleden genoemde algemene argumenten op het voorliggende concrete geval zijn toegepast, wat de afweging van argumenten van de raad is geweest en wat bij die afweging voor de raad doorslaggevend was. Dit is in het bijzonder onduidelijk omdat het voorstel dat aan de raad was voorgelegd, ertoe strekte dat het plan zou worden vastgesteld en daartoe een motivering bevatte. Hoewel de gemeenteraad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het al dan niet vaststellen van een bestemmingsplan, had de raad in dit geval niet zonder deugdelijke motivering en kenbare belangenafweging kunnen besluiten het plan niet vast te stellen.

Bij deze belangenafweging had de gemeenteraad in ieder geval de tussen appellant en de gemeente gesloten overeenkomst dienen te betrekken. Uit vaste rechtspraak volgt dat, nog daargelaten dat de overeenkomst blijkens de bewoordingen daarvan voor zover het betreft het verlenen van planologische medewerking een inspanningsverplichting inhoudt (en dus geen resultaatsverplichting), een overeenkomst niet kan leiden tot een verplichting van de gemeenteraad om aan gronden een bestemming te geven die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. De definitieve beslissing over de vaststelling van een bestemmingsplan kan mede afhankelijk zijn van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen – ook de mogelijke belangen van derden – anders uitvallen dan bij het sluiten van de overeenkomst is ingeschat.

Dat tussen appellant en de gemeente een overeenkomst is gesloten, is echter wel een omstandigheid die de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan in zijn overwegingen dient te betrekken.

Gelet hierop heeft de Afdeling geconcludeerd dat het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen, ontoereikend is gemotiveerd en dat een kenbare belangenafweging daarbij ontbreekt.

mw. mr. Franca Damen