Parkeerkwestie o.g.v bestemmingsplan toetsen in vergunning
Op 9 september 2015 (201410585) heeft de Afdeling een heldere uitspraak gedaan over de wijze waarop in een bestemmingsplan kan worden vastgelegd dat een parkeerkwestie dient te worden beoordeeld in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Situatie
Aan de orde is een bestemmingsplan van de raad van de gemeente Utrecht. Tegen dit bestemmingsplan is door verschillende appellanten beroep ingediend. In een van de beroepsgronden is aangevoerd dat de vrees bestaat dat het bestemmingsplan leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de woonbuurt van de huiseigenaren, omdat het bestemmingsplan niet garandeert dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Evenmin voorziet het bestemmingsplan volgens appellanten in voldoende fietsparkeerplaatsen. Volgens de gemeenteraad kan en zal de parkeerbehoefte als gevolg van de herontwikkeling volledig op eigen terrein worden opgelost, zodat de parkeerdruk in de wijk niet zal toenemen.
Juridisch kader
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten:
- waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels;
- met betrekking tot branches van detailhandel en horeca.
Uitspraak
Voor zover de gemeenteraad in het aan de orde zijnde bestemmingsplan heeft beoogd met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, Bro, een planregel te formuleren die ertoe leidt dat bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor bouwen zal worden getoetst aan het gemeentelijk parkeerbeleid en de daarbij behorende parkeernormen, heeft de Afdeling het volgende overwogen.
“Uit de planregels volgt niet dat bij de invulling van het begrip ‘voldoende parkeergelegenheid’ in artikel 8 aan dit beleid dient te worden getoetst. Voorts is – anders dan artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro voorschrijft – in de planregel niet aangegeven op de uitoefening van welke bevoegdheid artikel 8 van de planregels betrekking heeft. Gelet hierop biedt artikel 8, van de planregels onvoldoende waarborg om te worden gehanteerd als toetsingsnorm bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning. De parkeerkwestie kan in zoverre met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro, in het bestemmingsplan worden geregeld door in een bestemmingsplanregel neer te leggen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, de regel geldt dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s en fietsen wordt gerealiseerd; dat voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de “Nota Parkeernormen Fiets en Auto” die als bijlage 1 bij de parkeernota “Stallen en Parkeren 2013” hoort, en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.”
De Afdeling heeft met deze uitspraak op heldere wijze uiteengezet op welke wijze in een bestemmingsplan kan worden bepaald dat een parkeerkwestie nader dient te worden beoordeeld in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
mw. mr. Franca Damen