Regeling ruimte voor ruimte Brabant onverbindend

De regeling van de provincie Noord-Brabant voor ruimte voor ruimtewoningen is in strijd met de Wet ruimtelijke ordening. Reden daarvoor is dat het hierin opgenomen stelsel voor voorafgaande planologische medewerking door het college van gedeputeerde staten inmiddels is verouderd en niet meer aansluit bij de huidige wetgeving. Dat oordeelde de Afdeling in een uitspraak van 26 april 2016 (201502999).

Situatie

Aan de orde is een bestemmingsplan dat voorziet in het omzetten van een pluimveehouderij in zes zogenoemde ruimte voor ruimtewoningen. Daartoe zal het bedrijf beëindigd worden, zullen de stallen worden gesloopt en zullen de fosfaatrechten worden doorgehaald. Tegen het bestemmingsplan is beroep ingediend. In het beroepschrift is onder andere aangevoerd dat het plan in strijd is met de Verordening Ruimte 2014 (hierna: VR2014) van de provincie Noord-Brabant.

Juridisch kader

Ingevolge artikel 7.7 VR2014 bepaalt een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied dat nieuwbouw van een bedrijfs- of burgerwoning is uitgesloten. Voor bebouwingsconcentraties binnen gemengd landelijk gebied geldt hiervoor een uitzondering. Ingevolge artikel 7.8 VR2014 kan een bestemmingsplan aldaar namelijk voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat. Gedeputeerde staten stellen hieromtrent nadere regels in verband met het beleid om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse de bouw van woningen op passende locaties toe te staan. Als nadere regels zijn ingevolge artikel 7.8, derde lid, VR2014 aangemerkt de regels uit de Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006 (hierna: Beleidsregel).

Uit de Beleidsregel volgt dat het gemeentebestuur bij het college van gedeputeerde staten een aanvraag moet indienen tot planologische medewerking aan de ontwikkeling van een of meerdere ruimte voor ruimte woning(en). Op het moment van het indienen van de aanvraag moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan, waaronder het beëindigd zijn van de intensieve veehouderij.

Uitspraak

De Afdeling is van oordeel dat het planologisch medewerking vragen, zoals bedoeld in de Beleidsregel, niet strookt met de huidige systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Dit regime stamt uit de periode dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening nog gold, zijnde ook de periode waarin de Beleidsregel is opgesteld. In dat opzicht is de Beleidsregel inmiddels verouderd. Voor nadere regels, zoals de Beleidsregel, die uitgaan van het verkrijgen van de noodzaak van planologische medewerking van het college van gedeputeerde staten voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan, biedt de Wro geen grondslag. Dit betekent dat de Beleidsregel in strijd is met de Wro. De regels uit de Beleidsregel zijn in de VR2014 daarom ten onrechte als nadere regels aangemerkt. Gelet op het voorgaande heeft de Afdeling artikel 7.8, derde lid, VR2014 onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 4.1 Wro.

Het voorgaande laat naar het oordeel van de Afdeling onverlet dat de gemeenteraad bij de verantwoording die ten grondslag moest liggen aan het bestemmingsplan, aansluiting heeft kunnen zoeken bij de materiële eisen uit de Beleidsregel. Dit betekent dat het bestemmingsplan bij de vaststelling aan deze materiële eisen moest voldoen. De Afdeling heeft vervolgens getoetst of het plan aan deze eisen voldeed. Het plan is, met aanpassing van een planregel, in stand gebleven.

mw. mr. Franca Damen