Schorsing intrekkingsbesluit vergunning vergistingsinstallatie
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant hebben besloten tot intrekking van de omgevingsvergunning voor een inrichting voor het vergisten van mest en het co-vergisten van andere organische producten. De Voorzieningenrechter van rechtbank Oost-Brabant schorste dit besluit in haar uitspraak van 10 december 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:7059), nu niet op voorhand vaststaat dat het intrekkingsbesluit stand zal houden.
Situatie
Aan de vergistingsinstallatie zijn de afgelopen anderhalf jaar diverse lasten onder dwangsom en lasten onder bestuursdwang opgelegd. GS heeft in het intrekkingsbesluit gesteld dat niet alle overtredingen zijn beëindigd en sprake is van diverse nieuwe overtredingen. Volgens GS is de inrichtinghouder niet in staat dan wel bereid om de inrichting conform de wettelijke milieu- en veiligheidseisen te laten functioneren en verwacht niet dat dit zal verbeteren. Om die reden heeft GS de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 5.19 Wabo ingetrokken.
Tegen dit intrekkingsbesluit heeft de inrichtinghouder bezwaar ingediend en een verzoek om voorlopige voorziening.
Juridisch kader
Op grond van artikel 5.19 Wabo kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
- de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;
- niet overeenkomstig de vergunning wordt gehandeld;
- de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nageleefd;
- de voor de vergunninghouder als zodanig geldende algemene regels niet zijn of worden nageleefd.
Het bevoegd gezag mag de vergunning pas intrekken als het de betrokkene de gelegenheid heeft geboden binnen een bepaalde termijn zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met respectievelijk de vergunning, de vergunningvoorschriften en de algemene regels.
Uitspraak
De Voorzieningenrechter heeft allereerst overwogen dat wanneer GS met het intrekkingsbesluit beoogt de inrichtinghouder te straffen, sprake is van een bestraffende sanctie. Als GS met het besluit beoogt de overtredingen te beëindigen of de gevolgen van de overtreding te beëindigen, is sprake van een herstelsanctie. Voor dezelfde overtreding mogen niet tegelijkertijd twee herstelsancties worden opgelegd.
Voor zover GS met het intrekkingsbesluit heeft beoogd om overtredingen te beëindigen, heeft GS zich er naar het oordeel van de Voorzieningenrechter onvoldoende rekenschap van gegeven dat hij niet bevoegd is een herstelsanctie op te leggen voor een overtreding waar al een herstelsanctie voor is gegeven. GS heeft verzuimd om de lopende herstelsancties ten tijde van het intrekkingsbesluit in te trekken, hoewel dit wel was aangekondigd in het voornemen tot intrekking van de omgevingsvergunning.
Verder is de Voorzieningenrechter van oordeel dat in geval van nieuwe overtredingen de inrichtinghouder wel de gelegenheid had moeten worden geboden om deze te beëindigen voorafgaand aan het intrekkingsbesluit.
Voor zover GS met het intrekkingsbesluit heeft beoogd om de inrichtinghouder aan te spreken op zijn nalatige houding, krijgt het intrekkingsbesluit naar het oordeel van de Voorzieningenrechter meer de schijn van een bestraffende sanctie dan van een herstelsanctie. Bij een bestraffende sanctie geniet de inrichtinghouder meer rechtsbescherming, waaronder het legaliteitsbeginsel. Toepassing van dit beginsel brengt naar het oordeel van de Voorzieningenrechter met zich dat GS de inrichtinghouder duidelijk dient te maken bij welk soort nieuwe overtredingen intrekking van de vergunning volgt. Hieraan heeft GS in het voornemen tot intrekking van de omgevingsvergunning niet voldaan.
Gelet op deze overwegingen is de Voorzieningenrechter van oordeel dat niet op voorhand vaststaat dat het intrekkingsbesluit in de bezwaarfase stand zal houden. Nu niet valt uit te sluiten dat dat stillegging van de inrichting onomkeerbare gevolgen kan hebben en potentieel ook grote nadelige gevolgen kan hebben voor de omgeving, heeft de Voorzieningenrechter het verzoek van de inrichtinghouder toegewezen en het intrekkingsbesluit geschorst.
De Voorzieningenrechter is gelet op de houding van de inrichtinghouder echter wel bezorgd voor de omgeving van de inrichting. De inrichtinghouder heeft een aantal maatregelen genoemd om te proberen deze zorg weg te nemen. Indien één of meerdere van de genoemde maatregelen niet worden genomen dan wel indien nieuwe overtredingen worden gepleegd, kan dit voor de Voorzieningenrechter aanleiding zijn om de schorsing alsnog op te heffen of de voorlopige voorziening te wijzigen.
mw. mr. Franca Damen