Vergunning van rechtswege
In het bestuursrecht kennen we de zogenaamde lex silencio postivo, beter bekend als de van rechtswege verleende vergunning. De grondslag van de van rechtswege verleende vergunning is gelegen in de Algemene wet bestuursrecht. In het navolgende ga ik in op de van rechtswege verleende vergunning binnen het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (in het vervolg: de Wabo).
Dat ook binnen de Wabo sprake kan zijn van een van rechtswege verleende vergunning blijkt uit artikel 3.9 lid 3 Wabo. Dit artikel verklaart paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (in het vervolg: Awb) van overeenkomstige toepassing. Artikel 4.20b Awb bepaalt dat indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege is gegeven. De van rechtswege verleende beschikking geldt als een beschikking. Het bestuursorgaan dient deze beschikking nog wel bekend te maken. In de bekendmaking dient te worden vermeld dat het gaat om een van rechtswege verleende beschikking.
Concreet betekent dit binnen het kader van de Wabo dat een aangevraagde vergunning van rechtswege is verleend, indien niet tijdig een beslissing op de aanvraag is genomen. Dit geldt echter uitdrukkelijk enkel wanneer de reguliere procedure van toepassing is. Indien de uitgebreide procedure van toepassing is – bijvoorbeeld in geval van een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo of een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu – kan geen sprake zijn van een van rechtswege verleende vergunning. In artikel 3.10 Wabo – dat ziet op de uitgebreide procedure – is paragraaf 4.1.3.3 Awb immers niet van overeenkomstige toepassing verklaard, terwijl dit in artikel 3.9 Wabo – dat ziet op de reguliere procedure – uitdrukkelijk wel is gedaan. Van belang om nogmaals te benadrukken, is dat een van rechtswege verleende vergunning nog wel bekend gemaakt dient te worden door het bevoegd bestuursorgaan. Als de vergunning niet bekend wordt gemaakt, geldt deze eenvoudigweg niet.
Tevens is bij de van rechtswege verleende vergunning artikel 6.1 lid 4 Wabo van belang. Dat artikel bepaalt dat de werking van een van rechtswege verleende vergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het indienen van bezwaar is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken om de opschorting van de van rechtswege verleende vergunning op te heffen. Derdenbelanghebbenden worden met artikel 6.1 lid 4 Wabo in de gelegenheid gesteld om tegen de beschikking op te komen zonder dat reeds onomkeerbare gevolgen zijn ontstaan.
Bij een van rechtswege verleende omgevingsvergunning is het niet van belang of aan de bepalingen van het Besluit omgevingsrecht (in het vervolg: het Bor) en de Regeling omgevingsrecht (in het vervolg: de Mor) is voldaan. Deze bepalingen zijn immers relevant bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning en komen bij een vergunningverlening van rechtswege niet aan de orde, nu in dat geval geen inhoudelijke beoordeling en toetsing van de aanvraag plaatsvinden. In een systeem van vergunningverlening van rechtswege past het niet om in bezwaar alsnog aan formele en procedurele eisen, zoals de bepalingen van het Bor en de Mor, te toetsen omdat vergunningverlening dan vrijwel altijd onrechtmatig zou zijn. daarmee zou voorbij gegaan worden aan het doel van de van rechtswege verlening van vergunningen (vgl. Rechtbank Roermond 2 juli 2012, LJN BX0586).
Een interessante discussie rijst in de situatie dat sprake is van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Indien een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt aangevraagd die in strijd is met het bestemmingsplan, wordt deze conform artikel 2.10 lid 2 Wabo mede aangemerkt als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik. De vraag is of er dan sprake kan zijn van vergunningverlening van rechtswege. Van vergunningverlening van rechtswege kan (in beginsel) slechts sprake zijn indien de reguliere procedure van toepassing is, en niet wanneer de uitgebreide procedure van toepassing is zoals bij een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo.
In de uitspraak van Rechtbank Amsterdam van 27 maart 2012, LJN BW5007 speelde de vraag óf sprake was van vergunningverlening van rechtswege. Vast stond dat het bevoegd bestuursorgaan niet tijdig een beslissing had genomen op de vergunningaanvraag. Naar het oordeel van het bestuursorgaan kon echter geen sprake zijn van vergunningverlening van rechtswege, omdat de vergunningaanvraag in strijd was met het bestemmingsplan. Er kon volgens het bestuursorgaan niet voldaan worden aan de vereisten van de binnenplanse ontheffing die van toepassing was. De vergunningaanvrager stelde zich echter op het standpunt dat de beantwoording van de vraag of hij voldoet aan de voorwaarden van de binnenplanse ontheffing niet langer ter zake doet, nu het bestuursorgaan niet binnen de termijn van de reguliere voorbereidingsprocedure heeft beslist. Het feit dat de vergunning met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking kan worden verleend op grond van artikel 2.10 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 Wabo betekent dat de aanvraag in beginsel met de toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure wordt behandeld. Daarom was het bestuursorgaan gehouden binnen de termijn van de reguliere procedure te toetsen of aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Nu het bestuursorgaan dat in onderhavige situatie heeft nagelaten, is de vergunning van rechtswege verleend. De rechtbank volgt de vergunningaanvrager hierin. Het stond het bestuursorgaan niet vrij om buiten de termijn voor het nemen van een beslissing binnen de reguliere voorbereidingsprocedure te beoordelen of al dan niet aan de voorwaarden van de binnenplanse ontheffing werd voldaan. Het systeem van de Wabo in samenhang met afdeling 4.1.3.3 Awb geen ruimte om na afloop van de termijn van de reguliere voorbereidingsprocedure nog te beoordelen of de vergunning eigenlijk wel met toepassing van die procedure had kunnen worden verleend.
Een soortgelijke situatie deed zich voor in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaaknr. 201202810/1/A1). Betrokkene had een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder a Wabo aangevraagd, de zogenaamde binnenplanse ontheffing. De Afdeling oordeelde dat nu het college niet binnen de wettelijke beslistermijn als bedoeld in artikel 3.9 Wabo een besluit had genomen, de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend.
Een soortgelijke discussie speelde in de uitspraak van rechtbank Haarlem van 6 juli 2011, LJN BR1323. In deze uitspraak ging het om een aanvraag om een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik. Door de vergunningaanvrager is beroep aangetekend wegens de fictieve weigering van het bevoegd bestuursorgaan om binnen twee weken de van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, te publiceren en af te geven. Naar het oordeel van vergunningaanvrager was sprake van een van rechtswege verleende vergunning nu de aanvraag betrekking zou hebben op een activiteit als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo, de reguliere procedure daarom van toepassing was en het bevoegd bestuursorgaan niet tijdig een beslissing had genomen. Vervolgens kwam bij de rechtbank de vraag aan de orde óf sprake kon zijn van een van rechtswege verleende vergunning. De rechtbank oordeelde dat hier geen sprake van kon zijn, nu de aanvraag niet valt onder artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 en 2 Wabo. Reden daarvoor is dat sprake is van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid noch van een bij het Bor aangewezen geval. Van een bij het Bor aangewezen geval kan – gelet op artikel 5 lid 1 Bijlage II van het Bor – geen sprake zijn indien het aantal woningen niet gelijk blijft. Nu in onderhavige kwestie het aantal woningen wel toenam, kon enkel een omgevingsvergunning worden verleend op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo. Op deze procedure is de uitgebreide procedure van toepassing . Paragraaf 4.1.3.3 Awb is dan niet van toepassing. Er kan dan ook geen sprake zijn van een van rechtswege verleende vergunning.
Tot slot sta ik nog stil bij een uitspraak van Rechtbank Roermond van 2 juli 2012, LJN BX0586. In deze zaak was een omgevingsvergunning van rechtswege verleend voor de activiteit bouwen. Belanghebbenden hebben tegen deze van rechtswege verleende vergunning bezwaar en vervolgens beroep aangetekend. Zij stelden onder meer dat geen sprake kon zijn van een van rechtswege verleende vergunning nu sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank overwoog hieromtrent dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan en vernietigde om die reden het bestreden besluit. Het bevoegd bestuursorgaan diende vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daarbij tevens aangegeven dat gelet op artikel 2.10 lid 2 Wabo dient te worden beoordeeld of vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo. Opmerkelijk in deze zaak is dat de rechtbank niet is ingegaan op de vraag óf sprake kon zijn van een van rechtswege verleende vergunning. Dit had de rechtbank naar mijn oordeel wel moeten doen; de rechtbank had moeten nagaan of sprake kon zijn van een situatie als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 of 2 Wabo. In ieder geval kan worden geconcludeerd dat de belanghebbenden in deze zaak met succes hebben gereclameerd tegen de van rechtswege verleende vergunning.
mw. mr. Franca Damen