Vrijstellingsbevoegdheid mag niet leiden tot nieuwe bestemming

Op 19 mei 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:2410) heeft rechtbank Overijssel een uitspraak gedaan waaruit volgt dat het niet is toegestaan om een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik te verlenen op grond van een vrijstellingsbevoegdheid in een bestemmingsplan, waardoor aan gronden (impliciet) een nieuwe bestemming wordt toegekend. Dat is enkel toegestaan op grond van een wijzigingsplan.

Situatie

Aan de orde is besluit waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen een omgevingsvergunning heeft verleend aan een pluimveehouderij. Het gaat om een omgevingsvergunning bouwen en planologisch strijdig gebruik ten behoeve van het bouwen van een nieuwe pluimveestal. Tegen deze omgevingsvergunning is beroep ingediend.

Juridisch kader

Nu het bouwen van de nieuwe pluimveestal gedeeltelijk in strijd is met het bestemmingsplan, is voor de bouw niet alleen een omgevingsvergunning bouwen verleend, maar tevens een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik. Op grond van deze omgevingsvergunning wordt het bouwen in strijd met het bestemmingsplan toegestaan.

Er zijn drie “varianten” voor een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik. Een dergelijke vergunning kan op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) worden verkregen op basis van:

  • een in het bestemmingsplan opgenomen regel inzake vrijstelling / afwijking;
  • de “kruimelgevallenlijst”, opgenomen in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;
  • een ruimtelijke onderbouwing waaruit volgt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

In onderhavige kwestie is de omgevingsvergunning verleend op grond van een in het bestemmingsplan opgenomen regel inzake vrijstelling.

Uitspraak

Aan het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd, is deels de bestemming “agrarische bedrijfsdoeleinden” en deels de bestemming “agrarisch gebied” toegekend. Op de gronden met de bestemming “agrarische bedrijfsdoeleinden” is een intensieve veehouderij toegestaan. De gronden waaraan de bestemming “agrarisch gebied” is toegekend, zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

De bouw van de nieuwe stal is niet toegestaan op grond van het bestemmingsplan, voor zover het bouwplan is gelegen op gronden waaraan de bestemming “agrarisch gebied” is toegekend. Op grond van de planregels zijn op gronden waaraan de bestemming “agrarisch gebied” is toegekend enkel andere bouwwerken ten dienste van de bestemming toegestaan, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest.

In het bestemmingsplan is ten aanzien van deze planregel echter ook voorzien in een vrijstellingsbevoegdheid. Op grond hiervan is het college bevoegd om vrijstelling te verlenen van voornoemde planregel ten behoeve van overschrijding met bebouwing van de op de plankaart aangegeven bouwpercelen met de bestemming “agrarische bedrijfsdoeleinden”, met dien verstande dat:

  1. “het bepaalde in artikel 3 van overeenkomstige toepassing is;
  2. een mestopslag/mestsilo in directe ruimtelijke relatie tot het bouwperceel wordt gerealiseerd;
  3. voor overige bebouwing geldt dat de overschrijding – niet zijnde mestopslag/mestsilo’s – ten hoogste 25 meter bedraagt;
  4. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid en de landschappelijke inpasbaarheid, is aangetoond.”

Voor de goede orde zij opgemerkt dat artikel 3 van het bestemmingsplan ziet op de bestemming “agrarische bedrijfsdoeleinden”.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijking ertoe leidt dat het bepaalde in artikel 3 van het bestemmingsplan voortaan van overeenkomstige toepassing zal zijn op de gronden ten behoeve waarvan de vrijstelling, zoals hiervoor bedoeld, is toegestaan.

Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat wijziging van de bestemming van gronden, zonder dat het bestemmingsplan zelf gewijzigd wordt, alleen mogelijk is binnen de grenzen van het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Een dergelijke wijziging vindt plaats door middel van een wijzigingsplan, waartegen rechtstreeks beroep kan worden ingediend bij de Afdeling. Een wijziging van de bestemming van gronden op een andere wijze verdraagt zich niet met het systeem van de Wro.

Nu toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid in het bestemmingsplan ertoe leidt dat buiten het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, sub a, Wro feitelijk een andere bestemming aan gronden wordt toegekend dan de bestemming die daaraan in het bestemmingsplan is toegekend, is de rechtbank van oordeel dat deze bepaling onverbindend is.

Nu deze bepaling onverbindend is, was het college niet bevoegd om met toepassing van deze bepaling af te wijken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning dient vanwege strijd met artikel 3.6, eerste lid, Wro te worden vernietigd.

mw. mr. Franca Damen