Heldere uitspraak over ingebrekestelling en dwangsom

Wanneer een bestuursorgaan niet tijdig een beslissing neemt op een aanvraag of een ingediend bezwaarschrift, bestaat op grond van de wet de mogelijkheid om het bestuursorgaan in gebreke te stellen. Uit een uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2015 (201404576) volgt dat het van belang is dat een ingebrekestelling duidelijk wordt geformuleerd.

Situatie

Verzoeker heeft op 24 mei 2013 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie een verzoek om informatie ingediend en daarbij een beroep gedaan op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) (NB: namens verzoeker heeft steeds een gemachtigde opgetreden; kortheidshalve spreek ik echter over de verzoeker). Omdat hij geen beslissing kreeg op zijn verzoek, heeft hij de minister op 11 juli 2013 in gebreke gesteld en verzocht om alsnog binnen veertien dagen een beslissing te nemen. Op 6 augustus 2013 heeft verzoeker bij de minister kenbaar gemaakt op welk Wob-verzoek zijn brief van 11 juli 2013 betrekking heeft.

Op 29 augustus 2013 heeft de minister een besluit genomen op het Wob-verzoek en daarbij het verzoek toegewezen. De verzochte informatie is door de minister openbaar gemaakt.

Op 13 september 2013 heeft de verzoeker de minister in gebreke gesteld vanwege het niet-tijdig nemen van een dwangsombesluit. Op 14 oktober 2013 heeft verzoeker beroep ingesteld vanwege het niet-tijdig nemen van een dwangsombesluit. Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft de minister vastgesteld dat hij geen dwangsom aan verzoeker is verschuldigd.

Juridisch kader

Wanneer een bestuursorgaan niet tijdig een beslissing neemt op een aanvraag of een ingediend bezwaarschrift, bestaat op grond van de wet de mogelijkheid om het bestuursorgaan in gebreke te stellen. Wanneer vervolgens niet binnen twee weken alsnog een besluit is genomen, bestaat op grond van de wet de mogelijkheid om rechtstreeks beroep in te dienen bij de rechter. Dit beroep richt zich dan tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op deze manier kan besluitvorming worden afgedwongen.

In veel gevallen is op een ingebrekestelling de “Wet dwangsom en beroep bij niet-tijdig beslissen” van toepassing. Of deze wet al dan niet van toepassing is, volgt uit de van toepassing zijnde speciale wet (bijvoorbeeld de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). De Wet dwangsom en beroep niet tijdig beslissen is opgenomen in paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin is onder andere het volgende bepaald.

Op grond van artikel 4:17, eerste lid, Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beslissing op een aanvraag niet tijdig wordt genomen, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor maximaal 42 dagen.

Op grond van artikel 4:17, derde lid, Awb is de eerste dag waarover een dwangsom is verschuldigd, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het nemen van een beslissing is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

Op grond van artikel 4:18 Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij besluit vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (hierna: dwangsombesluit).

Op grond van artikel 6:20, derde lid, Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoetkomt.

Uitspraak

In onderhavige zaak was de vraag aan de orde of de minister een dwangsom verschuldigd was en zo ja, vanaf en tot wanneer.

Naar het oordeel van de Afdeling is niet voldoende duidelijk op welke aanvraag de brief van 11 juli 2013 betrekking heeft. Deze duidelijkheid heeft de verzoeker alsnog in zijn brief van 6 augustus 2013 verschaft. Omdat pas op 6 augustus 2013 duidelijk werd waarop de ingebrekestelling (zoals deze op 11 juli 2013 was verstuurd) betrekking had, is de minister naar het oordeel van de Afdeling pas een dwangsom verschuldigd vanaf 21 augustus 2013. De termijn van twee weken, zoals bedoeld in artikel 4:17, derde lid, Awb vangt aan op 7 augustus 2013 en de eerste dag waarom de minister een dwangsom is verschuldigd, is dan 21 augustus 2013.

Het is dus altijd van belang om duidelijk te formuleren waarop een ingebrekestelling betrekking heeft. Wanneer dat niet wordt gedaan, is het bestuursorgaan geen dwangsom verschuldigd aan de verzoeker. Van een ingebrekestelling, zoals bedoeld in artikel 4:17, derde lid, Awb is sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.

Vervolgens heeft de Afdeling vastgesteld wat de laatste dag was waarover de minister een dwangsom verschuldigd is. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat in paragraaf 4.1.3.2 Awb niet geregeld is welke dag de laatste is waarover een bestuursorgaan een dwangsom is verschuldigd. In de toelichting op artikel 4:17, eerste en tweede lid, Awb is vermeld dat, indien het bestuursorgaan binnen de termijn waarin dwangsommen kunnen worden verbeurd, beslist, de dag waarop de beschikking aan de aanvrager is verzonden, de laatste dag is waarover nog betaald moet worden (Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 3).

In onderhavige kwestie heeft de minister een beslissing genomen op 29 augustus 2013 en deze verstuurd op 30 augustus 2013. De laatste dag waarover de minister een dwangsom is verschuldigd, is daarom 30 augustus 2013.

mw. mr. Franca Damen