“Muggenziften” en finale geschilbeslechting

In de praktijk wordt nogal eens beroep aangetekend tegen vergunningen, waarbij bijvoorbeeld wordt aangevoerd dat in een vergunningaanvraag een onjuist aantal dieren is vermeld of ten onrechte bepaalde onderdelen niet zijn onderzocht. Goed dat er scherp naar vergunningen wordt gekeken, maar soms lijkt het op “muggenziften”.

Rechters dienen ten aanzien van alle aangevoerde beroepsgronden uitspraak te doen, ook wanneer het alleen “muggenziften” betreft. Overigens is “muggenziften” mogelijk niet een geheel correcte woordkeuze, aangezien het appellanten vrij staat om al hetgeen zij nodig achten tegen een besluit aan te voeren. Sterker nog, dat betekent dat er scherp naar een besluit wordt gekeken – en dat is goed – en dat een gemachtigde haar/zijn werk goed doet. Vergunningen aanvragen, beoordelen en verlenen is en blijft echter mensenwerk. Een verschrijving kan dan bijvoorbeeld ook wel eens voorkomen.

De reden dat ik desondanks spreek over “muggenziften”, is gelegen in een eigen praktijkervaring. Deze week had ik een zitting over een grote zaak met een groot aantal appellanten. Zelf stond ik de vergunninghouder bij. Meerdere appellanten hadden tegen de ontwerpvergunning geen zienswijzen ingediend en/of waren niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb aan te merken. Althans, dat was het oordeel van onze zijde, een uitspraak moet immers nog volgen. Dit zijn belangrijke formele punten die aan het begin van de zitting besproken dienen te worden, zeker indien daaromtrent verweer is gevoerd. Wanneer de ontvankelijkheid discutabel is, is het dan ook altijd van belang om daartegen verweer te voeren. Immers kunnen op die wijze beroepschriften volledig buiten boord worden gehouden.

De rechtbank ging dan ook, zoals zij behoort te doen, op de ontvankelijkheid van de appellanten in. Daar waar ik de ontvankelijkheid betwistte, maakte ik daaromtrent een opmerking. Dat hoefde maar kort, aangezien ik daarop reeds uitvoerig was ingegaan in mijn verweerschrift.

Een van de gemachtigden van een deel van de appellanten “verzocht” mij om hier niet zo’n punt van te maken, maar over te gaan tot de kern van de zaak. De rechtbank begreep haar taak gelukkig goed, en sprak de desbetreffende gemachtigde toe door te overwegen dat los van dat ik hieromtrent een opmerking mag maken, het ook een punt betreft dat de rechtbank ambtshalve dient te beoordelen. Geen muggenziften dus.

Dezelfde gemachtigde bleef vervolgens maar doorgaan op een aantal punten, zonder dat duidelijk was wat hij daarmee beoogde en trachtte te bereiken. De rechtbank vroeg de betreffende gemachtigde daar dan ook naar. Wel muggenziften dus.

Muggenziften is mijns inziens dus nog tot daar aan toe (sterker nog: door zo scherp te zijn doet een gemachtigde haar/zijn werk mijns inziens juist goed), als men er maar niet in blijft hangen. Als sprake is van bijvoorbeeld een kennelijke verschrijving, goed dat het wordt opgemerkt, maar als het evident is dat het een kennelijke verschrijving betreft, dan dient het daar mijns inziens dan ook bij te blijven.

Ik ben dan ook tevreden met de aanpak die steeds meer bestuursrechters nastreven: een finale geschilbeslechting.

De uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 6 juni 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:3163) deed mij daar ook aan denken door een aantal overwegingen in de uitspraak, waaronder de volgende:

“De rechtbank is van oordeel dat de vermelding in het aanvraagformulier dat het aantal dieren gelijk blijft, moet worden gezien als een kennelijke verschrijving. Uit de aanvraag en de onderliggende stukken blijkt duidelijk wat de bedoeling is van vergunninghoudster.”

Goed dat er een opmerking over wordt gemaakt, goed dat de rechtbank het op deze manier direct afdoet.

mw. mr. Franca Damen