Recente jurisprudentie relativiteitsvereiste
Regelmatig verschijnen er uitspraken over het relativiteitsvereiste, zoals dat sinds 1 januari 2013 in artikel 8:69a Awb is opgenomen. Onlangs deed de Afdeling hierover twee interessante uitspraken, en wel binnen het kader van de Natuurbeschermingswet respectievelijk de Wet ruimtelijke ordening.
Algemeen
Voor een nadere toelichting op het relativiteitsvereiste en verschillende voorbeelden verwijs ik u graag naar de twee artikelen die ik hierover eerder schreef:
- Het relativiteitsvereiste: een praktische uiteenzetting
- Relativiteitsvereiste bij natuurbeschermingswetvergunning
Natuurbeschermingswet
In haar uitspraak van 1 april 2015 (201400848) gaat de Afdeling in op het relativiteitsvereiste in het kader van de Natuurbeschermingswet. Daarover bestaat inmiddels de vaste jurisprudentie dat de bepalingen van de Natuurbeschermingswet met name ten doel hebben om het algemene belang van de bescherming van natuur en landschap te beschermen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van de leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen zo verweven zijn met de algemene belangen die de Natuurbeschermingswet beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Natuurbeschermingswet kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
In onderhavige kwestie oordeelde de Afdeling dat gelet op:
- de afstand van ong. 225 meter van de woning van appellant tot aan het betrokken Natura 2000-gebied en
- de omstandigheid dat vanuit de woning van appellant zicht bestaat op het betrokken Natura 2000-gebied,
het belang van de appellant bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving, waarvan het Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven is met de algemene belangen die de Natuurbeschermingswet beoogt te beschermen, dat appellant het relativiteitsvereiste niet kan worden tegengeworpen.
In deze uitspraak heeft de Afdeling dus mede van belang geacht dat de appellant vanuit zijn woning zicht heeft op het Natura 2000-gebied.
Wet ruimtelijke ordening
In haar uitspraak van 1 april 2015 (201400848) gaat de Afdeling in op het relativiteitsvereiste in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In deze zaak gaat het om een bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Steenbergen. Tegen dit bestemmingsplan is onder meer beroep ingediend door een exploitant van een agrarisch bedrijf (hierna: appellant). Hij stelt dat de gemeenteraad ten onrechte aan een bepaald perceel een woonbestemming heeft toegekend en dat daarmee een burgerwoning (in plaats van een agrarische bedrijfswoning) mogelijk is gemaakt. Daartoe brengt hij onder meer naar voren dat ter plaatse van deze woning geen goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
De Afdeling is binnen dit kader ingegaan op het relativiteitsvereiste en heeft te dien aanzien onder meer het volgende overwogen:
“Het belang van [appellant sub 6] is gelegen in een ongestoorde voortzetting van haar agrarisch bedrijf. Normen die betrekking hebben op hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat beschermen zowel het belang van bewoners bij dit woon- en leefklimaat als de belangen van de betrokken bedrijven bij een ongestoorde uitoefening van hun bedrijf. Voor zover [appellant sub 6] gronden aanvoert over de milieugevolgen die bij de woning kunnen worden ondervonden vanwege haar agrarisch bedrijf beroept zij zich derhalve op normen die mede tot bescherming van haar belang dienen. Voor zover [appellant sub 6] echter gronden aanvoert met betrekking tot de milieugevolgen die bij de woning kunnen worden ondervonden vanwege het naastgelegen agrarisch bedrijf en daarmee samenhangend de gevolgen van de woning voor de bedrijfsuitoefening van dat bedrijf, betreft het aspecten van een goede ruimtelijke ordening die kennelijk niet strekken tot de bescherming van haar belang. Het betoog van [appellant sub 6] kan in zoverre niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.”
In deze uitspraak heeft de Afdeling aldus op heldere wijze uiteengezet welke beroepsgronden wel resp. niet stuiten op het relativiteitsvereiste.
mw. mr. Franca Damen