Vergroting slagvaardigheid strafrecht
Het vergroten van de maatschappelijke veiligheid is voor het kabinet een belangrijke prioriteit. Om overlast, agressie, geweld en criminaliteit direct en effectief aan te pakken, is een zichtbaar, gezaghebbend en doortastend optreden van alle betrokken organisaties nodig. Het kabinet wil de slagvaardigheid van het strafrecht vergroten. Daartoe heeft zij onlangs – onder meer – het onderzoek ‘Vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht; een rechtsvergelijkend perspectief’ laten uitvoeren.
In het navolgende ga ik in op de hoofdlijn van het onderzoeksrapport. Daar zal ik vervolgens mijn visie op geven.
Juridisch kader
Het EVRM en de daarop gebaseerde rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) stellen grenzen aan voorzieningen tot versterking van de slagvaardigheid van het strafrecht. Belangrijk hierbij is onder meer artikel 5 EVRM, op grond waarvan niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen, tenzij is voldaan aan bepaalde voorwaarden en er sprake is van – voor zover hier relevant – veroordeling door de rechter, of met het doel de verdachte van een strafbaar feit onverwijld aan de rechter voor te geleiden.
De rechtspraak van het EHRM noopt tot een terughoudende toepassing van voorlopige hechtenis en waar mogelijk het toepassen van alternatieven. Dit houdt verband met de onschuldpresumptie die in artikel 6 lid 2 EVRM is neergelegd. Deze onschuldpresumptie brengt met zich mee dat voorwaarden die voorafgaand aan de berechting aan de verdachte worden gesteld geen punitief karakter mogen dragen en dat de verdachte niet als schuldige mag worden behandeld.
Artikel 8 EVRM en artikel 2 van het vierde protocol bij het EVRM vereisen dat een sanctie die de persoonlijke levenssfeer of de bewegingsvrijheid beperkt, alleen is toegestaan indien deze noodzakelijk is voor (onder andere) het voorkomen van strafbare feiten. De sanctie dient bovendien in de wet afgebakend te worden.
Slagvaardig strafrecht
Het kabinet zet al breed in op het vergroten van de slagvaardigheid van het strafrecht. Zo wordt in het actieprogramma ‘Sneller recht doen, sneller straffen’ gewerkt aan versnelde afdoening van strafzaken. Daarnaast wordt gewerkt aan een betere tenuitvoerlegging van opgelegde straffen en wordt ingezet op versterking van het sanctiepakket en het terugdringen van recidive. Volgens het kabinet zijn op dit punt nog verdere verbeteringen mogelijk. Daarbij zou het er om gaan om zowel voorafgaand aan de berechting van de verdachte als tijdens en na de tenuitvoerlegging van de sancties en bij de terugkeer van ex-gedetineerden in de samenleving, effectieve interventies beschikbaar zijn ter bescherming van slachtoffers en beveiliging van de samenleving. De resultaten van het onderzoeksrapport ‘Vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht; een rechtsvergelijkend perspectief’ geven daarvoor aanknopingspunten.
In Nederland bestaan alternatieven voor de voorlopige hechtenis in de voorwaarden die de rechter kan verbinden aan de opschorting of schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechter is vrij in de voorwaarden die hij daaraan verbindt. Volgens de onderzoekers van het onderzoeksrapport ‘Vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht’ is het zo mogelijk schorsen van de voorlopige hechtenis onder voorwaarden niet alleen gewenst om vrijheidsbeneming zo mogelijk te beperken (artikel 5 EVRM), maar biedt het ook mogelijkheden in de vorm van directe en concrete beïnvloeding van het gedrag van de verdachte. De voorwaarden voor schorsing dienen echter nog wel uitgewerkt te worden in het Wetboek van Strafvordering.
Nu stellen minister Opstelten en staatssecretaris Teeven dat ook in strafzaken waarin geen voorlopige hechtenis kan worden toegepast, het al aangewezen kan zijn dat de rechter de verdachte verplichtende maatregelen kan opleggen gedurende het strafvorderlijk onderzoek. Dit om slachtoffers te beschermen voor de vrees voor herhaling, danwel om anderszins het risico van recidive te beperken. Dergelijke maatregelen kunnen al gewenst zijn bij verdachten die relatief lichte delicten plegen, zoals diefstal. Gedacht wordt dan aan verplichtingen met als doel het bevorderen van resocialisatie en gedragsverandering. Niet-naleving van deze voorwaarden kan vervolgens een zelfstandige grond zijn voor hechtenis.
Mijn visie op het voorstel
Naar mijn mening wordt hier nog te gemakkelijk voorbij gegaan aan de onschuldpresumptie zoals bedoeld in artikel 6 lid 2 EVRM. Voorgesteld wordt immers om al maatregelen aan een verdachte op te leggen, voordat een rechter zich heeft gebogen over de (on)schuld van de verdachte. Daarbij komt dat het voorstel eveneens betrekking heeft op relatief lichte delicten waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten. De figuur van voorlopige hechtenis is niet voor niets slechts onder strikte voorwaarden – waarbij sprake moet zijn van een ‘geval’ en een ‘grond’ zoals bedoeld in artikel 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering – toegestaan. De achterliggende gedachte bij deze voorwaarden voor voorlopige hechtenis lijken thans geheel te worden verlaten. Het moet niet zo zijn dat verdachten reeds in een voortijdig stadium maatregelen opgelegd krijgen, terwijl zij later onschuldig blijken te zijn. En ook al zullen de maatregelen niet als punitief bedoeld zijn, zo zullen zij wellicht toch snel opgevat worden door verdachten. Dit geldt te meer nu het niet-naleven van de voorwaarden een zelfstandige grond kan zijn voor hechtenis.
Slot
Het volledige onderzoeksrapport met betrekking tot vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht met daarbij het schrijven van minister Opstelten en staatssecretaris Teeven kunt u lezen op http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2012/02/07/brief-onderzoek-vergroting-slagvaardigheid-strafrecht.html
Heeft u vragen of opmerkingen? Dan hoor ik graag van u!
mw. mr. Franca Damen