Wanneer een veehouderij over onvoldoende ammoniakrechten beschikt, dan vormt dit een knelpunt bij het opstellen van een milieueffectrapport of een aanmeldingsnotitie voor een MER-beoordeling. Dit volgt uit een uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 29 december 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:8050). De uitspraak kan behoorlijke consequenties hebben voor de praktijk.
Situatie
Een veehouder heeft voor de uitbreiding van zijn varkenshouderij een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteiten milieu, bouwen en afwijken van het bestemmingsplan. Bij besluit van 12 augustus 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden de vergunning verleend. Tegen deze vergunning is vervolgens beroep ingediend. Het beroep richt zich met name op de activiteit milieu.
Voor de uitbreiding van de varkenshouderij moest ook een MER-beoordeling worden uitgevoerd. Op grond van de wet moet een MER-beoordelingsbesluit worden genomen voordat de aanvraag om een omgevingsvergunning in behandeling wordt genomen. Dat is in onderhavige kwestie ook gebeurd.
Daarnaast is tevens een vergunning vereist op grond van de Natuurbeschermingswet (hierna: Nb resp. Nb-vergunning). Deze vergunning is aangevraagd voordat de aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend. Omdat de Nb-vergunning eerder is aangevraagd dan de omgevingsvergunning, geldt er geen aanhaakplicht.
Ammoniak knelpunt voor MER-beoordeling
Voordat de aanvraag om omgevingsvergunning in behandeling is genomen, is eerst een MER-beoordelingsbesluit genomen. De gemeente heeft op basis van de door de veehouder overgelegde MER-beoordelingsnotitie besloten dat er geen MER hoeft te worden opgesteld. In de MER-beoordelingsnotitie is onder meer ingegaan op de ammoniakemissie. Daarbij is uitgegaan van ammoniakemissie van 1989 kg in de vergunde en 3581 kg in de aangevraagde situatie. Er is aldus sprake van een toename van de ammoniakemissie. Deze toename moet volledig gemitigeerd worden. Dit betekent, kort gezegd, dat er maatregelen moeten worden getroffen die ervoor zorgen dat er per saldo geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie. In de MER-beoordelingsnotitie staat vermeld dat de toename in ammoniakemissie wordt gesaldeerd met ammoniakrechten uit de provinciale depositiebank. Daarnaast is er een afzonderlijke Nb-vergunning aangevraagd. Zonder deze Nb-vergunning mag de veehouderij niet worden uitgebreid.
Het besluit waarbij de omgevingsvergunning is verleend, dateert van 12 augustus 2013. Op 13 november 2013 heeft de Afdeling een uitspraak gedaan over de provinciale depositiebank. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat weliswaar saldo uit een depositiebank kan worden betrokken bij het verlenen van een Nb-vergunning, maar dat daarvoor aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan. De depositiebank van de provincie Noord-Brabant voldoet niet aan deze voorwaarden. Vanwege deze uitspraak heeft de provincie besloten om het saldo van de depositiebank op nul te zetten.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 is de rechtbank van oordeel dat de gemeente ten onrechte voorbij is gegaan aan de ammoniakemissie op basis van de geldende vergunningen. Eveneens heeft de gemeente ten onrechte verondersteld dat de toename van ammoniakemissie als gevolg van de aangevraagde wijziging zou kunnen worden gesaldeerd door middel van de provinciale depositiebank. De omstandigheid dat deze veronderstelling pas sinds 13 november 2013 – dat is dus ná het verlenen van de omgevingsvergunning – onjuist blijkt te zijn, doet daaraan niets af. ook de omstandigheid dat de aangevraagde uitbreiding geen doorgang kan vinden als niet wordt voldaan aan de Natuurbeschermingswet, doet aan het voorgaande niets af. de rechtbank is van oordeel dat de uitkomst van een MER-beoordeling niet kan afhangen van de uitkomst van een mogelijke uitkomst van de besluitvorming op een aanvraag om een Nb-vergunning. Daargelaten dat in dit geval de provincie bevoegd is om te beslissen op een aanvraag om een Nb-vergunning, is het de gemeente die een MER-beoordelingsbesluit moet nemen. Dit is slechts anders als de Nb-vergunning al is verleend ten tijde van het bestreden besluit (vgl. rechtbank Oost-Brabant 27 juni 2013, ECLI:NL:RBOBR:2570). Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het besluit vernietigd.
Gevolgen voor praktijk
Deze uitspraak heeft grote gevolgen voor de praktijk. Immers betekent dit dat in het geval een MER moet worden opgesteld of een MER-beoordeling moet worden uitgevoerd – hetgeen bij een uitbreiding van een veehouderij al snel het geval is – eigenlijk eerst een onherroepelijke Nb-vergunning moet worden verkregen. Zoals inmiddels vrij algemeen bekend is in de agrarische (advies)praktijk, wijzigt de jurisprudentie omtrent Nb-vergunningen erg snel. Doordat er steeds nieuwe jurisprudentie op dit gebied verschijnt, is het soms moeilijk in te schatten of een Nb-vergunning zal worden verleend en vervolgens ook de toets van de Afdeling zal doorstaan (als er beroep wordt ingediend).
Wanneer een MER of MER-beoordelingsnotitie wordt opgesteld, terwijl de Nb-vergunning nog niet is verleend of nog niet onherroepelijk is, kan dit volgens rechtbank Oost-Brabant dus vervelende consequenties hebben. Wanneer immers zelfs na het verlenen van een omgevingsvergunning nog jurisprudentie over Nb-vergunningen verschijnt, en deze jurisprudentie tot de conclusie leidt dat de veehouderij, kort gezegd, over onvoldoende ammoniakrechten beschikt, dan kan dit volgens rechtbank Oost-Brabant tot de conclusie leiden dat een MER of MER-beoordelingsnotitie niet deugt. Dit zelfs terwijl de Natuurbeschermingswet niet aanhaakt bij de omgevingsvergunning.
Ook in het kader van de PAS kan deze uitspraak aanzienlijke consequenties hebben. Voor het verkrijgen van een Nb-vergunning wordt men immers volledig afhankelijk van het voldoende beschikbaar zijn van ontwikkelingsruimte en vervolgens van het al dan niet toedelen hiervan door het bevoegd gezag.
Overige aspecten
In de uitspraak zijn daarnaast nog een aantal andere aspecten aan de orde gekomen die voor de praktijk relevant zijn.
Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing
Op grond van de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak veehouderij (hierna: de beleidslijn) dient in het geval de jaarlijkse ammoniakemissie in de aangevraagde situatie bij toepassing van de best beschikbare technieken (hierna: BBT) meer dan 5.000 kg bedraagt, boven het meerdere een extra reductie ten opzichte van BBT te worden gerealiseerd. Wanneer de veehouderij op een relatief korte afstand van een kwetsbaar natuurgebied is gelegen, dient het bevoegd gezag een meer stringente toets uit te voeren bij een uitbreiding van een dergelijke veehouderij.
De appellant heeft gesteld dat er niet wordt voldaan aan de beleidslijn, omdat in de bestaande stal geen voorzieningen worden getroffen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente voldoende heeft gemotiveerd waarom in de bestaande stal kan worden volstaan met toepassing van BBT, ondanks dat in de omgeving kwetsbare natuurgebieden zijn gelegen. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat waarde is gehecht aan de toepassing van het aangevraagde luchtwassysteem met een vergaande reductie van de emissies van ammoniak, geur en fijnstof.
Rapport stallucht en planten
Het rapport stallucht en planten is nog steeds van belang bij de beoordeling van directe ammoniakschade. Aan dit rapport wordt voldaan als zich geen verslechtering voordoet ten opzichte van de reeds vergunde situatie. Dat de bestaande stal niet zou voldoen aan het rapport, heeft de rechtbank niet van belang geacht. Immers is de bestaande situatie reeds vergund.
Meer geluidsruimte vergund
Het is niet toegestaan om in een omgevingsvergunning meer geluidruimte te vergunnen dan is aangevraagd. Omdat in onderhavige vergunning meer geluidruimte is vergund dan is aangevraagd, heeft de rechtbank de vergunning in strijd met het bepaalde in artikel 2.14, eerste lid, sub a, onder 5, Wabo geacht (“de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting of het mijnbouwwerk kan veroorzaken, te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen”).
mw. mr. Franca Damen