Recall vanwege non-conform levensmiddelenadditief houdt stand

Als een levensmiddelenadditief niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen en dit additief is gebruikt in bepaalde levensmiddelen, dan bestaat er een grondslag voor het gelasten van een recall. Dit oordeelde rechtbank Rotterdam in een uitspraak van 15 juli 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:5619) ten aanzien van een door NVWA gelaste recall van fris- energiedranken bij alle eerstelijns verkoopadressen van een bedrijf wegens een te hoog gehalte arseen in frisdrankenadditief.

NVWA heeft in 2014 jegens een bedrijf in Sittard een recall gelast van fris- en energiedranken bij alle eerstelijns verkoopadressen in Nederland (bedrijven die een schakel vormen tussen het bedrijf en (distributiecentra van) de detailhandel). Reden daarvoor was dat in de frisdrank een additief was verwerkt dat een te hoog gehalte arseen bevatte.

Niet in geschil is dat het additief dat is verwerkt in de door het bedrijf geproduceerde en gedistribueerde fris- en energiedranken niet voldoet aan de daaraan ingevolge Verordening (EG) nr. 1333/2008 gestelde voorwaarden. Als het gebruik van een levensmiddelenadditief niet aan Verordening (EG) nr. 1333/2008 voldoet, mag het levensmiddelenadditief of een levensmiddel dat dat additief bevat, niet in de handel gebracht worden.

Levensmiddelen mogen ingevolge artikel 14 van Verordening (EG) nr. 178/2002 evenmin in de handel worden gebracht als zij onveilig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 178/2002 met zich dat levensmiddelen die niet aan specifieke communautaire veiligheidsbepalingen voldoen, onveilig worden geacht voor zover niet in een risicobeoordeling het tegendeel wordt aangetoond.

Daartoe heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij artikel 14, zevende lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002, waarin is bepaald dat als levensmiddelen voldoen aan specifieke communautaire bepalingen betreffende voedselveiligheid, deze veilig worden geacht voor zover het de aspecten betreft die onder die specifieke bepalingen vallen.

Omdat het levensmiddelenadditief niet voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden – vanwege een te hoog gehalte aan arseen – mag gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank worden vermoed dat het product onveilig is. Levensmiddelen die onveilig zijn, mogen niet in de handel worden gebracht. Omdat dat wel is gebeurd, was NVWA als bevoegde autoriteit bevoegd om maatregelen te treffen om de situatie recht te zetten, zoals het terugroepen en uit de handel nemen van de producten.

In aanvulling daarop heeft de rechtbank gewezen op de in opdracht van NVWA uitgevoerde analyses, waaruit volgt dat zich bij een bepaald langdurig consumeren van de energiedrank met het vervuilde additief gezondheidsrisico’s (kunnen) voordoen. Er worden echter geen acute gezondheidseffecten verwacht. Om die reden was de omvang van de recall beperkt tot eerstelijns verkoopadressen in Nederland en hoefde die zich niet uit te strekken tot de producten die zich al op detailhandelniveau en bij de consument bevonden.

Op het moment dat een recall dreigt omdat een levensmiddel niet voldoet aan de specifieke communautaire bepalingen betreffende voedselveiligheid, is het dus raadzaam om een risicobeoordeling te laten uitvoeren om het tegendeel aan te tonen. Op die manier kan mogelijk worden getracht om een recall te voorkomen of in omvang te beperken.

Als NVWA een recall gelast, dient NVWA dit ook op schrift te stellen. Wees er alert op dat hiertegen bezwaar kan worden gemaakt. In onderhavige kwestie had NVWA het bedrijf namelijk in een brief bericht dat de producten die het bewuste additief (met een te hoog gehalte aan arseen) bevatten niet verder mochten worden verhandeld en terug moesten worden gehaald bij eerstelijns afnemers in Nederland, maar daarbij niet vermeld dat hiertegen bezwaar kon worden gemaakt. Omdat deze brief, net zoals een daarop volgende brief, op rechtsgevolg was gericht, was hiertegen echter wel bezwaar mogelijk. Het is dus altijd van belang om hier zelf alert op te blijven.

mw. mr. Franca Damen

Gebruik verwerkte dierlijke eiwitten voor vervoedering

Voeders voor gezelschapsdieren met daarin van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten mogen niet worden geëxporteerd naar derde landen als deze niet ongeschikt zijn gemaakt voor vervoedering aan landbouwhuisdieren. Er moeten voldoende waarborgen bestaan dat een te exporteren product, ondanks de bestemming als voeder voor gezelschapsdieren, in een later stadium niet de bestemming van voeder voor landbouwhuisdieren kan krijgen. Op 13 juni 2016 heeft rechtbank Rotterdam hierover een uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBROT:2016:4413).

Achtergrond

Aan het gebruik van producten van dierlijke oorsprong zijn met het oog op de volksgezondheid strikte regels verbonden. Deze zien zowel op de productie als op het in de handel brengen van deze producten. De regels zijn onder andere opgenomen in Verordening (EG) nr. 999/2001.

Juridisch kader

Op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 999/2001 is het onder andere verboden om verwerkte dierlijke eiwitten te gebruiken voor het vervoederen van landbouwhuisdieren, met uitzondering van pelsdieren. Verder is op grond van deze bepaling, gelezen in samenhang met bijlage IV, hoofdstuk III, onderdeel E, onder 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001, onder andere de uitvoer naar derde landen van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke eiwitten bevatten, verboden. Dat verbod geldt echter niet voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, met inbegrip van voeder in blik, dat van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevat en dat een behandeling heeft ondergaan en is geëtiketteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002.

Uitspraak

Er moeten voldoende waarborgen bestaan dat een te exporteren product, ondanks de bestemming als voeder voor gezelschapsdieren, in een later stadium niet de bestemming van voeder van landbouwhuisdieren kan krijgen. Of voldoende waarborgen bestaan, moet worden beoordeeld aan de hand van feiten en omstandigheden die daarvoor een objectieve aanwijzing kunnen vormen.

Bepalend is dat het product ongeschikt moet zijn gemaakt voor vervoedering aan landbouwhuisdieren. Het gebruik van verwerkte dierlijke eiwitten voor het vervoederen van landbouwhuisdieren is immers verboden. Dit terwijl het gebruik van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren wel is toegestaan (voor export).

De enkele omstandigheid dat aan het voeder voor gezelschapsdieren additieven zijn toegevoegd, is onvoldoende om het voeder ongeschikt te maken voor vervoedering aan landbouwhuisdieren als die additieven ook zijn toegestaan voor vervoedering aan landbouwhuisdieren. In dat geval blijft de export van het product dus verboden, ook al is het product bestemd voor voeder voor gezelschapsdieren. Wanneer dit verbod wordt overtreden, kan daar op grond van de Wet dieren handhavend tegen worden opgetreden.

mw. mr. Franca Damen