Glycerinewater: afvalstof of bijproduct?
Of een stof een afvalstof of een bijproduct is, is bepalend voor de vraag of op die stof de afvalstoffenwetgeving van toepassing is. Als de afvalstoffenwetgeving niet van toepassing is op een stof, dan is het hergebruik van die stof eenvoudiger. In een uitspraak van de Raad van State van 3 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3219) stond de vraag centraal of glycerinewater, dat vrijkomt bij de productie van biodiesel, als afvalstof of bijproduct moet worden aangemerkt.
Wat was er aan de hand?
Sunoil produceert biodiesel. Daarbij komt glycerinehoudend water vrij. Sunoil verkoopt dit via een tussenhandelaar aan exploitanten van biomassa-vergistingsinstallaties. Het glycerinewater wordt dagelijks afgevoerd. De vergisters gebruiken het glycerinewater voor het produceren van biogas.
Volgens de provincie is het glycerinewater een afvalstof. Dit betekent dat de afvalstoffenwetgeving op het glycerinewater van toepassing is. Sunoil hield zich volgens de provincie niet aan deze wetgeving en heeft daarom een last onder dwangsom opgelegd.
Sunoil heeft tegen deze last onder dwangsom (hoger) beroep ingediend, omdat zij van mening is dat het glycerinewater een bijproduct en geen afvalstof is. In dat geval is de afvalstoffenwetgeving niet van toepassing en is er geen sprake van een overtreding.
Juridisch kader
Onder ‘afvalstoffen’ wordt op grond van artikel 1.1 Wet milieubeheer het volgende verstaan:
“alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.”
Artikel 1.1, zesde lid, Wet milieubeheer bepaalt – voor zover in deze zaak van belang – dat stoffen, mengsels of voorwerpen die bijproducten zijn in de zin van artikel 5 Kaderrichtlijn afvalstoffen, in ieder geval geen afvalstoffen zijn.
Artikel 5, eerste lid, Kaderrichtlijn afvalstoffen – zoals dat gold op het moment van het opleggen van de last onder dwangsom – bepaalde het volgende:
“Een stof die of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof of dat voorwerp, kan alleen als een bijproduct en niet als een afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1), worden aangemerkt, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a) het zeker is dat de stof of het voorwerp zal worden gebruikt;
b) de stof of het voorwerp kan onmiddellijk worden gebruikt zonder verdere andere behandeling dan die welke bij de normale productie gangbaar is;
c) de stof of het voorwerp wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces; en
d) verder gebruik is rechtmatig, m.a.w. de stof of het voorwerp voldoet aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en zal niet leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.”
Op 14 juni 2018 is de Kaderrichtlijn afvalstoffen gewijzigd. Daarbij is ook artikel 5 Kaderrichtlijn afvalstoffen gewijzigd. Meer informatie hierover kunt u hier lezen. De voorwaarden waaraan een stof moet voldoen om als bijproduct te kunnen worden aangemerkt, zijn ongewijzigd gebleven.
Oordeel van de rechter
De Raad van State heeft beoordeeld of het glycerinewater moet worden aangemerkt als afvalstof of als bijproduct. Daarvoor heeft de Raad van State beoordeeld of het glycerinewater voldoet aan de voorwaarden van artikel 5, eerste lid, Kaderrichtlijn afvalstoffen.
Verder gebruik
De eerste voorwaarde om het glycerinewater als bijproduct te kunnen aanmerken, is dat het zeker is dat het glycerinewater zal worden gebruikt.
Het glycerinewater wordt al lange tijd daadwerkelijk gebruikt door vergisters. Vergisters betalen een prijs voor het glycerinewater, omdat zij de in het glycerinewater opgenomen stoffen (methanol en glycerine) omzetten in biogas. Het is daarom zeker dat het glycerinewater zal worden gebruikt.
Het verhandelen van een stof via een tussenhandelaar is niet ongebruikelijk. Dat het glycerinewater via een tussenhandelaar wordt verhandeld, verandert (daarom) niets aan het feit dat het zal worden gebruikt.
Dat er, zoals de provincie heeft opgemerkt, geen specifieke productregelgeving is opgesteld voor glycerinewater, verandert ook niets aan het feit dat het glycerinewater zal worden gebruikt.
De provincie heeft verder opgemerkt dat het als afvalstof verwerken van het glycerinewater meer kost dan de verkoopprijs die Sunoil ontvangt. Volgens de provincie is verder gebruik van het glycerinewater daardoor niet zeker. Daartoe heeft de provincie verwezen naar de ‘Guidance on the interpretation of key provisions of Directive 2008/98/EC on waste’ (Guidance). Daarin staat onder andere het volgende:
“On the other hand, the following are examples of indications that future use is uncertain: (…) The financial gain for the waste holder is nominal compared to the cost of waste treatment.”
Volgens de Raad van State wordt hiermee gedoeld op het risico dat wanneer een stof voor de houder ervan geen nut heeft, hij zich op een voor het milieu nadelige manier ontdoet van die stof, bijvoorbeeld door die stof te verwijderen. Dit risico wordt genoemd in de rechtspraak van het Hof van Justitie over het afvalstoffenbegrip.
Als het verkopen van de stof voor gebruik maar een gering financieel voordeel oplevert, kan het risico op het (bijvoorbeeld) verwijderen van die stof groter worden.
Zo’n risico is in deze zaak volgens de Raad van State niet aanwezig. Los van de vraag of de verkoopprijs van het glycerinewater gering is, valt niet in te zien waarom Sunoil het glycerinewater zou verwijderen in plaats van het – onder ontvangst van een vergoeding – dagelijks te laten afvoeren.
Gelet op deze omstandigheden is het volgens de Raad van State zeker dat het glycerinewater zal worden gebruikt.
Onmiddellijk gebruik
De eerste voorwaarde om het glycerinewater als bijproduct te kunnen aanmerken, is dat het zeker is dat het glycerinewater onmiddellijk kan worden gebruikt zonder verdere andere behandeling dan die welke bij de normale productie gangbaar is.
Het staat vast dat het glycerinewater direct, zonder enige verwerking, bij de vergisters wordt gebruikt.
De provincie vindt desondanks dat het glycerinewater niet onmiddellijk wordt gebruikt, omdat vergisting geen normaal productieproces is. Volgens de provincie is vergisting een bewerking die moet worden beschouwd als een handeling van nuttige toepassing. De provincie heeft daartoe gewezen op de Guidance. Daarin staat onder andere het volgende:
“However, treatments usually considered as a recovery operation cannot, in principle, be considered as normal industrial practice in this sense.”
Deze passage heeft betrekking op de eis dat de stof “zonder enige verwerking anders dan die welke bij normale productiepraktijken gangbaar is” moet worden gebruikt.
In de Guidance wordt toegelicht dat het feit dat een stof moet worden behandeld voordat hij kan worden gebruikt, een indicatie kan zijn dat een behandeling van afval plaatsvindt. Er moet echter ook rekening worden gehouden met het feit dat ook gewone grondstoffen enige behandeling moeten ondergaan voordat ze kunnen worden gebruikt. In dit verband wordt in de Guidance opgemerkt dat een behandeling van stoffen die meestal wordt beschouwd als een handeling van nuttige toepassing in principe niet als een normale productiepraktijk kan worden beschouwd.
Dit zou in deze zaak van belang kunnen zijn als het glycerinewater, voordat het bij de vergisters wordt ingezet, eerst een behandeling zou moeten ondergaan en deze behandeling zou lijken op een typische handeling van nuttige toepassing.
Het glycerinewater wordt echter in het geheel niet behandeld voordat het bij de vergisters wordt ingezet. Daarmee staat vast dat het glycerinewater onmiddellijk kan worden gebruikt en dat dus aan de tweede voorwaarde wordt voldaan.
Integraal onderdeel productieproces
De derde voorwaarde om het glycerinewater als bijproduct te kunnen aanmerken, is dat het glycerinewater wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces.
Het staat vast dat het glycerinewater geen product is, maar een residu van de productie van biodiesel. Zo’n residu is een afvalstof, tenzij het residu als een bijproduct kan worden aangemerkt. Een van de voorwaarden daarvoor is dat de stof wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van het productieproces.
Dit betekent volgens de Guidance dat een stof daadwerkelijk en integraal in een productieproces tot stand moet komen en niet daarna nog behandelingen moeten worden uitgevoerd waaruit blijkt dat de stof niet integraal in een productieproces tot stand komt.
In dit geval komt het glycerinewater tot stand als integraal onderdeel van het productieproces van biodiesel. Er vinden verder geen behandelingen plaats. Daarmee wordt aan de derde voorwaarde voldaan.
Verder gebruik is rechtmatig
De vierde voorwaarde om het glycerinewater als bijproduct te kunnen aanmerken, is dat het verder gebruik ervan rechtmatig is.
Het glycerinewater wordt rechtmatig gebruikt door vergisters. Daarmee wordt ook aan de vierde voorwaarde voldaan.
Conclusie
De Raad van State komt tot de conclusie dat het glycerinewater voldoet aan alle voorwaarden van artikel 5, eerste lid, Kaderrichtlijn afvalstoffen. Dit betekent dat het glycerinewater een bijproduct en geen afvalstof is. De afvalstoffenwetgeving is daarom niet van toepassing op het glycerinewater.
Het glycerinewater kan hierdoor eenvoudiger worden hergebruikt. Dit sluit aan bij de wijziging van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (14 juni 2018), waarin de overgang naar een circulaire economie expliciet in de doelstelling is vastgelegd. Ook is sindsdien vastgelegd dat lidstaten passende maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat stoffen niet als afvalstof, maar als bijproduct of einde-afvalfase product worden aangemerkt.
De ‘Leidraad afvalstof of product’ (juli 2018) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat biedt handvatten bij het beantwoorden van de vraag of een stof moet worden beschouwd als een afvalstof, een bijproduct of een einde-afvalfase product.
mw. mr. Franca Damen