Ammoniakemissiefactoren emissiearme stalsystemen in natuurvergunning
De ammoniakemissiefactoren zoals die voor stalsystemen waren opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij, mogen niet zonder meer worden gebruikt bij het beoordelen van een aanvraag voor een natuurvergunning. Maar bij sommige stalsystemen mag de daaraan toegekende ammoniakemissiefactor wél worden gebruikt. Dat blijkt uit een uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:371).
Achtergrond en nieuwe wetgeving
De uitspraak gaat over een besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan en het verlenen van een omgevingsvergunning bouwen, aanleggen en milieu voor een pluimveehouderij. De besluiten zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het oude recht van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is. Dat geldt op grond van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet ook voor besluiten op een aanvraag, zoals een omgevingsvergunning.
Voor natuurvergunningen geldt dit overgangsrecht ook, maar dat is vastgelegd in artikel 2.9 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. De natuurvergunning heet onder de Omgevingswet formeel een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit (artikel 5.1, eerste lid, sub e, van de Omgevingswet). De uitspraak van de Raad van State gaat weliswaar niet over een dergelijke vergunning, maar de uitspraak is daar wel relevant voor.
De ammoniakemissiefactoren voor stalsystemen waren tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Sindsdien zijn deze opgenomen in bijlage V en bijlage VI bij de Omgevingsregeling.
Eerdere uitspraken
De Raad van State heeft in een uitspraak van 7 september 2022 voor de eerste keer vastgesteld dat de ammoniakemissiefactoren uit de Rav niet zonder meer mogen worden gebruikt voor het bepalen van de ammoniakemissie c.q. stikstofdepositie in het kader van een natuurvergunning. Die uitspraak ging toen over roostervloeren in de melkveehouderij (stalsystemen A1.13 en A1.28). Daarna heeft de Raad van State een vergelijkbare uitspraak gedaan voor de roostervloer die bekend was als stalsysteem A1.23 (ECLI:NL:RVS:2022:2874), en voor een stalsysteem in de pluimveehouderij (systeem E5.11, ECLI:NL:RVS:2023:3689 en 3695) en de varkenshouderij (systeem D3.2.7.1.1, ECLI:NL:RVS:2023:3699).
Uitspraak Raad van State van 31 januari 2024
De uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2024 gaat over een bestemmingsplan en een omgevingsvergunning voor het wijzigen en uitbreiden van een pluimveehouderij. Er worden twee nieuwe pluimveestallen mogelijk gemaakt, en in drie bestaande stallen wordt het stalsysteem gewijzigd. Het gaat om het emissiearme stalsysteem E5.4b (chemische luchtwasser) in combinatie met de additionele techniek E7.16 (negatieve ionisatie door middel van coronadraden).
Net zoals in de eerdere uitspraken over emissiearme stalsystemen, heeft de Raad van State ook in deze uitspraak het rapport ‘Stikstofverlies uit opgeslagen mest’ van het CBS (CBS-rapport) en het advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet over dat rapport (CDM-advies) betrokken. Daarnaast heeft de Raad van State in deze uitspraak het rapport ‘Actualisering ammoniak emissiefactoren pluimvee’ van WUR en het rapport ‘Evaluatie van emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof zoals opgenomen in het MER Richtlijnenboek Landbouwdieren – 2018’ van ILVO betrokken. Naar het oordeel van de Raad van State is uit deze rapporten niet aannemelijk geworden “dat stalsysteem E5.4b of stalsystemen die in essentie daaraan gelijk zijn niet zullen leiden tot de in de Rav genoemde ammoniakemissie-reductie.”
In de rapporten heeft het bevoegd gezag “geen concrete aanknopingspunten hoeven zien voor twijfel aan de juistheid van de Rav-emissiefactor voor stalsysteem E5.4b in combinatie met additionele techniek E7.16.” Daartoe heeft de Raad van State overwogen dat “hoewel in het rapport van Wageningen University & Research van september 2022 wordt benoemd dat onderzoek ontbreekt naar optimaal gebruik van eenmaal erkende Rav-technieken in de praktijk, in het CDM-advies wordt vermeld dat stallen met (gecombineerde) luchtwassers in de praktijk minder effectief en efficiënt lijken te zijn dan eerder gedacht en in het rapport van ILVO het belang van goed onderhoud en goede opvolging wordt genoemd, geen van deze rapporten betrekking heeft op het werkingsprincipe van E5.4b of stalsystemen die in essentie daaraan gelijk zijn.”
Naar het oordeel van de Raad van State hoefde het bevoegd gezag in de vergunning ook geen voorschrift voor monitoring op te nemen. Dat was namelijk niet nodig naast het bepaalde in artikel 3.123 van het Activiteitenbesluit. Op grond daarvan moest een stalsysteem worden uitgevoerd overeenkomstig de bij dat systeem behorende technische beschrijving (leaflet). Deze verplichting is sinds 1 januari 2024 opgenomen in artikel 4.5 van de Omgevingsregeling in samenhang met bijlage V respectievelijk bijlage VI bij de Omgevingsregeling.
Weliswaar geldt nog steeds dat de ammoniakemissiefactoren die voor emissiearme stalsystemen zijn vastgesteld niet zonder meer mogen worden gebruikt bij het beoordelen van een aanvraag voor een natuurvergunning c.q. omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit, maar de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2024 maakt duidelijk dat de ammoniakemissiefactor in sommige gevallen wél mag worden gebruikt.
Franca Damen, advocaat Damen Legal