Belanghebbende vanwege volksgezondheid?

Iemand kan tegen een omgevingsvergunning of een bestemmingsplan alleen beroep indienen als hij of zij als belanghebbende bij dat besluit kan worden aangemerkt. De vraag is of iemand enkel vanwege het bestaan van mogelijke volksgezondheidsrisico’s als belanghebbende bij een besluit kan worden aangemerkt. De Raad van State heeft hierover op 6 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:718) een uitspraak gedaan.

Wat was er aan de hand?

Een gemeente heeft een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) verleend voor het wijzigen van een bestaande pluimveehouderij naar een melkgeitenhouderij.

Op een afstand van ongeveer 650 meter van het bedrijf ligt het perceel met daarop de woning van een Q-koortspatiënt (hierna: appellant). Omdat appellant vreest voor zijn gezondheid bij de komst van een geitenhouderij, heeft hij tegen de OBM beroep en hoger beroep ingediend.

In de procedure is de vraag aan de orde of appellant gelet op de afstand tussen zijn woning en de inrichting als belanghebbende bij de OBM kan worden aangemerkt.

Juridisch kader

Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen worden aangemerkt, moet aannemelijk zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden.

Hoe dit criterium moet worden ingevuld, heeft de Raad van State toegelicht in een uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271). Voor een toelichting daarop verwijs ik naar mijn blog ‘Het belanghebbendebegrip: invulling gevolgen van enige betekenis’ over die uitspraak.

Oordeel van de rechter

Voor het beantwoorden van de vraag of appellant als belanghebbende bij de OBM kan worden aangemerkt, stelt de Raad van State voorop dat de afstand van de geitenhouderij tot zijn perceel als uitgangspunt moet worden genomen. Deze afstand bedraagt ongeveer 650 meter.

Gelet op deze afstand is het naar het oordeel van de Raad van State niet uitgesloten dat appellant gevolgen van enige betekenis ondervindt van de geitenhouderij in de vorm van een verhoogd gezondheidsrisico. De Raad van State vindt daarvoor steun in de rapporten Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-rapporten).

Appellant is daarom als belanghebbende bij de OBM aan te merken. Omdat de gemeente en de rechtbank dat ten onrechte niet hebben erkend, wijst de Raad van State de zaak terug naar de rechtbank.

mw. mr. Franca Damen

Het belanghebbendebegrip: invulling gevolgen van enige betekenis

Voor het zijn van belanghebbende moet aannemelijk zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene “gevolgen van enige betekenis” kunnen worden ondervonden, zo overwoog de Raad van State in een uitspraak van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:737). Maar hoe moeten die “gevolgen van enige betekenis” worden ingevuld? Daarover deed de Raad van State op 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271) een uitspraak.

Uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit – zoals een bestemmingsplan of een vergunning – toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Maar die gevolgen moeten wel van “enige betekenis” zijn.

Om vast te stellen of er sprake is van gevolgen van enige betekenis, spelen verschillende factoren een rol. Factoren die bijvoorbeeld een rol kunnen spelen, zijn afstand tot, zicht op, planologische uitstraling en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

Bij de milieugevolgen kan het om verschillende aspecten gaan, zoals geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico. Als voor een milieugevolg een norm – zoals een afstandseis, een contour of een grenswaarde – geldt, dan is die norm is niet bepalend voor de vraag of de betrokkene belanghebbende is bij een besluit.

Als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van de betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt, dan is geen sprake van gevolgen van enige betekenis. Dat betekent dat de betrokkene in dat geval niet als belanghebbende bij het besluit kan worden aangemerkt.

Het bevoegd gezag moet op deze manier steeds aan de hand van (onderzoek naar) de feitelijke gevolgen van een besluit de kring van belanghebbenden vaststellen. De Raad van State merkt daarbij nog op dat de kring van belanghebbenden kan verschillen afhankelijk van de aard van het besluit. Zo hoeft de kring van belanghebbenden bij een handhavingsbesluit niet altijd samen te vallen met de kring van belanghebbenden bij een besluit tot vergunningverlening.

mw. mr. Franca Damen

Lichthinder door glastuinbouw op afstand 2 km?

De gloed die boven kassen met assimilatiebelichting ontstaat, kan op grote afstand, ook op een afstand van 2 km, worden waargenomen. Daarom kunnen personen die op een dusdanig grote afstand wonen onder omstandigheden belanghebbend zijn bij een besluit over de lichtuitstraling vanuit die kassen. Dit oordeelde de Raad van State in een uitspraak van 23 november 2016 (201600570, ECLI:NL:RVS:2016:3100).

Situatie

In de uitspraak gaat het over een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen (hierna: college) waarbij aan een rozenkwekerij maatwerkvoorschriften zijn opgelegd. Deze maatwerkvoorschriften houden in dat de lichtuitstraling aan de bovenzijde van de kassen van de kwekerij minder hoeft te worden beperkt dan volgens de algemene regels uit het Activiteitenbesluit verplicht is.

Tegen dit besluit heeft appellant, woonachtig op ongeveer 2 km van de kwekerij, bezwaar en beroep ingediend. Zowel het college als de rechtbank heeft geoordeeld dat de appellant niet belanghebbend is bij het besluit, omdat zijn belang niet rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Omdat de appellant zich hier niet mee kon verenigen, heeft hij hoger beroep ingediend bij de Raad van State.

Juridisch kader

Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, moet iemand een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

In het Activiteitenbesluit zijn algemene regels gesteld om lichthinder als gevolg van het via de bovenzijde van de kassen uitstralende licht te voorkomen dan wel voldoende te beperken. Op grond van artikel 3.57 van het Activiteitenbesluit moet daarom de bovenzijde van kassen vanaf zonsondergang tot zonsopgang zodanig worden afgeschermd dat ten minste 98% van de lichtuitstraling wordt gereduceerd. Als het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, kan bij maatwerkvoorschrift buiten de donkerteperiode een ander percentage worden vastgesteld.

Uitspraak

In het besluit dat in de uitspraak aan de orde is, heeft het college een afscherming van 74%, 50% of 20% verplicht gesteld. Door de lichtuitstraling via de bovenzijde van de kassen ontstaat een lichtweerkaatsing in de lucht door verstrooiing van het licht. Bij niet of minder goed afgeschermde kassen met assimilatieverlichting kan de lichtweerkaatsing op een grote afstand worden waargenomen, volgens de Richtlijn lichthinder van de Nederlandse Stichting voor verlichtingskunde ook op een afstand van 2 km. Ook kan deze lichtweerkaatsing volgens de Richtlijn lichthinder op grote afstand hinder veroorzaken.

Doordat het besluit minder afscherming van de lichtuitstraling verplicht stelt, maakt het besluit een toename van de lichtweerkaatsing mogelijk. Naar het oordeel van de Raad van State kan niet worden uitgesloten dat appellant ter plaatse van zijn woning door het besluit gevolgen van enige betekenis kan ondervinden. Daarom had appellant als belanghebbende bij het besluit aangemerkt moeten worden. Het college en de rechtbank hebben dat ten onrechte niet onderkend. De Raad van State heeft het college daarom opgedragen opnieuw een beslissing te nemen op de bezwaren van de appellant.

mw. mr. Franca Damen

Belanghebbende bij verzoek om openbaarmaking geheimgehouden stukken

Degene die verzoekt om openbaarmaking van documenten waarvan geheimhouding is opgelegd, moet als belanghebbende worden aangemerkt. Het verzoek om openbaarmaking moet bovendien tevens worden opgevat als verzoek om opheffing van de geheimhouding. Dit oordeelde de Raad van State in een uitspraak van 23 november 2016 (201507807, ECLI:NL:RVS:2016:3140).

De Raad van State wijkt hiermee af van eerdere rechtspraak. Eerder oordeelde de Raad van State namelijk dat besluiten tot het opleggen van geheimhouding en tot het weigeren van de opheffing daarvan primair zijn gericht tot de leden van de raad. Het is namelijk de raad die op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding kan opleggen.

Besluiten tot het opleggen van geheimhouding en tot het weigeren van de opheffing daarvan hebben dus rechtsgevolgen voor de leden van de raad. Daarom zijn zij belanghebbend bij deze besluiten.

Maar er kan niet in algemene zin worden uitgesloten dat ook andere (rechts)personen belanghebbend zijn bij die besluiten. Dat kan het geval zijn als (rechts)personen een zodanige betrokkenheid hebben bij stukken waarvan geheimhouding is opgelegd, dat zij door deze besluiten rechtstreeks in hun belangen worden geraakt.

In zijn uitspraak van 23 november 2016 heeft de Raad van State overwogen dat degene die verzoekt om openbaarmaking van documenten waarvan – ingevolge artikel 25 van de Gemeentewet – geheimhouding is opgelegd, als belanghebbende moet worden aangemerkt. Een verzoek om openbaarmaking van documenten waarvan geheimhouding is opgelegd, moet namelijk altijd tevens worden opgevat als verzoek om opheffing van die geheimhouding.

Dat betekent dat degene die het verzoek indient zowel belanghebbende is bij het besluit op het verzoek om openbaarmaking als bij het besluit op verzoek om opheffing van de geheimhouding.

mw. mr. Franca Damen