Versoepeling Brabantse natuureisen

De strenge Brabantse natuureisen worden naar verwachting versoepeld. Dat volgt uit het Bestuursakkoord 2020-2030 van het nieuwe College van Gedeputeerde Staten in Noord-Brabant dat op 15 mei 2020 is geïnstalleerd.

Brabantse natuureisen

In de provincie Noord-Brabant gelden strengere natuureisen dan in andere provincies. Op grond van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (voorheen: Verordening natuurbescherming) moeten Brabantse boeren hun bestaande stallen namelijk vervroegd aanpassen. Stallen mogen niet ouder zijn dan 20 jaar (in de rundveehouderij) respectievelijk 15 jaar (in de overige diersectoren). De stallen moeten allemaal voldoen aan de door Brabant vastgestelde ammoniakemissiereductie-eisen. Die zijn veel strenger dan de landelijke ammoniakemissiereductie-eisen in het Besluit emissiearme huisvesting. Ook mogen Brabantse boeren daarbij niet intern salderen. In plaats van dat op bedrijfsniveau aan de ammoniakemissiereductie-eisen moet worden voldaan (zoals in het Besluit emissiearme huisvesting), moet in Brabant op stalniveau aan die reductie-eisen worden voldaan.

Om ervoor te zorgen dat Brabantse boeren op tijd hun bestaande stallen hebben aangepast, moeten zij vóór 1 januari 2020 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu of een melding ingevolge het Activiteitenbesluit indienen. Vervolgens moeten de stallen uiterlijk 1 oktober 2022 daadwerkelijk zijn aangepast.

Nieuw bestuursakkoord

Maar in die eisen lijkt verandering te komen. Het nieuwe College van Gedeputeerde Staten heeft in het bestuursakkoord namelijk een versoepeling van de Brabantse natuureisen aangekondigd. Deze zijn samengevat als volgt.

  1. De ammoniakemissiereductie-eisen blijven staan, maar deze gaan op bedrijfsniveau gelden in plaats van op stalniveau. Dit betekent dat intern salderen weer mogelijk wordt.
  2. Bestaande stallen hoeven niet uiterlijk 1 oktober 2022 te zijn aangepast, maar uiterlijk 1 januari 2024.
  3. Boeren hoeven hiervoor niet vóór een bepaalde datum een ontvankelijke en vergunbare aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu of een melding ingevolge het Activiteitenbesluit in te dienen. Boeren moeten er zelf voor zorgen dat zij op tijd een vergunningaanvraag of melding indienen.

De versoepeling van de natuureisen geldt nog niet. Daarvoor moet eerst de Interim Omgevingsverordening worden aangepast.

Gelet op de nu nog geldende deadline van 1 januari 2021 voor het indienen van een vergunningaanvraag of melding, zou het goed zijn als de Interim Omgevingsverordening snel wordt aangepast. Tegelijkertijd wordt er nog een uitspraak van rechtbank Den Haag verwacht over de (on)rechtmatigheid van de Brabantse natuureisen.

In het bestuursakkoord zijn ook nog enkele andere punten in het stikstofdossier opgenomen, zoals de volgende.

  1. Er komt een Brabantse Ontwikkelaanpak Stikstof.
  2. Er worden met alle sectoren afspraken gemaakt over een vermindering van stikstofemissie en -depositie.
  3. Er wordt verkend of het mogelijk is om Brabantse Natura 2000-gebieden aan te passen.
  4. Er wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om voer- en managementmaatregelen mee te nemen in de emissieberekeningen.

Het nieuw College van Gedeputeerde Staten zet het stikstofbeleid dus door, maar zorgt met een versoepeling wel voor een meer realistische aanpak.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Ruimere mogelijkheden onder de Omgevingswet

Als de Omgevingswet in werking treedt, kunnen provincies aanzienlijk meer regelen in hun provinciale verordeningen en gemeenten aanzienlijk meer in hun omgevingsplannen. Een uitspraak van de Raad van State van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:452) maakt dat duidelijk. Deze uitspraak gaat over de Brabantse Verordening ruimte met verbrede reikwijdte. Provincies en gemeenten zullen onder de Omgevingswet dus ook meer eisen kunnen stellen aan de veehouderij, zoals in de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij.

Provinciale verordening

Op grond van de huidige wetgeving kunnen provincies een ruimtelijke verordening vaststellen als provinciale belangen dat noodzakelijk maken (artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). De regels in die verordening moeten ruimtelijk relevant zijn.

Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, moeten provincies nog steeds een verordening vaststellen (artikel 2.6 van de Omgevingswet). Maar de regels in die omgevingsverordening hebben een bredere reikwijdte dan op grond van de huidige wetgeving. Die regels gaan namelijk over de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed (artikel 1.2, tweede lid, van de Omgevingswet).

Brabants experiment

Om met de mogelijkheden van de Omgevingswet te kunnen experimenteren, heeft Noord-Brabant hiervoor een bevoegdheid gekregen. Daartoe heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties in artikel 7l van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bepaald dat de provincie in aanvulling op de huidige wetgeving in de provinciale verordening ruimte regels kan stellen:

“die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, een goede omgevingskwaliteit (…).”

Deze regels zijn bedoeld om een duurzame en zorgvuldige veehouderij te bevorderen.

Om een duurzame en zorgvuldige veehouderij te bevorderen, heeft de provincie Noord-Brabant in de Verordening ruimte onder andere de volgende regels gesteld aan de ontwikkeling van de veehouderij:

  1. er moet sprake zijn van een zorgvuldige veehouderij; met het oog hierop is de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) vastgesteld;
  2. het door de provincie vastgesteld cumulatief geurhinderpercentage mag niet worden overschreden;
  3. de door de provincie vastgestelde achtergrondconcentratie fijnstof mag niet worden overschreden;
  4. er moet een zorgvuldige dialoog met de omgeving worden gehouden en
  5. er moet worden voldaan aan de stalderingsregel.

Over de vraag of de provincie deze regels wel in de Verordening ruimte mocht opnemen, heeft de Raad van State op 12 februari 2020 een uitspraak gedaan.

Uitspraak van de rechter

De Raad van State heeft geoordeeld dat de provincie de verschillende eisen in de Verordening ruimte mocht opnemen, met uitzondering van de eis over de achtergrondconcentratie fijnstof. Hiertoe heeft de Raad van State onder andere overwogen dat de eisen vallen onder de fysieke leefomgeving.

Dat de fysieke leefomgeving breder is dan ruimtelijke ordening, maakt de uitspraak erg duidelijk. Dat kan worden toegelicht aan de hand van het volgende voorbeeld.

Op 21 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:84) heeft de Raad van State een uitspraak gedaan over een bestemmingsplan waarin de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) was voorgeschreven. Een veehouderij kon op grond van het bestemmingsplan alleen uitbreiden als de nieuwe stallen minimaal voldoen aan de voorwaarden uit de MDV. Die voorwaarden zien onder andere op ammoniakemissie, bedrijf en omgeving, brandveiligheid, diergezondheid, dierenwelzijn, energie en fijnstof. De Raad van State heeft geoordeeld dat het niet is toegestaan om de MDV voor te schrijven in het bestemmingsplan. De voorwaarden uit de MDV hebben namelijk ook betrekking op aspecten die niet ruimtelijk relevant zijn.

In de BZV zijn ook dergelijke eisen opgenomen, zoals diergezondheid/zoönosen, fosfaat-efficiency, brandveiligheid en energie. Maar volgens de Raad van State mag de BZV met dergelijke eisen wél worden voorgeschreven, omdat deze betrekking hebben op of nauw samenhangen met aspecten van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

De fysieke leefomgeving is dus breder dan de ruimtelijke ordening. Dat betekent dat als de Omgevingswet in werking treedt, gemeenten en provincies in hun omgevingsplannen (de huidige bestemmingsplannen, maar dan met als reikwijdte de fysieke leefomgeving) respectievelijk hun omgevingsverordeningen meer mogelijkheden hebben om eisen te stellen aan bijvoorbeeld de veehouderij.

Deze eisen mogen dus bijvoorbeeld ook zien op een zorgvuldige veehouderij, cumulatieve geurhinder, het voeren van een zorgvuldige dialoog en staldering. Dat de stalderingsregel is toegestaan, had de Raad van State overigens al eerder geoordeeld.

De provincie mocht in de eigen verordening echter geen regels stellen over fijnstof. De reden daarvoor is dat hierover al regels zijn opgenomen in de Wet milieubeheer en deze regels exclusief gelden. De Raad van State heeft de provinciale regels over fijnstof daarom onverbindend verklaard.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

RvS: geen schorsing uitspraak stalderingsregel

De stalderingsregel in de Brabantse Verordening ruimte moet in bepaalde situaties buiten toepassing worden gelaten. Dat oordeelde rechtbank Oost-Brabant op 22 mei 2018. De provincie heeft bij de Raad van State geprobeerd om deze uitspraak te schorsen. Maar de Raad van State gaat hierin niet mee. Wel merkt de Raad van State iets anders op. Dit volgt uit een uitspraak van 9 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2683).

Stalderingsregel

In juli 2017 heeft de provincie Noord-Brabant besloten om in de provinciale Verordening ruimte de stalderingsregel op te nemen. De stalderingsregel bepaalt dat zogeheten hokdierhouderijen die zijn gelegen in een stalderingsgebied alleen mogen uitbreiden als zij eerst de bestaande dierenverblijven van een andere hokdierhouderij binnen hetzelfde stalderingsgebied hebben gesaneerd. Voor een nadere toelichting verwijs ik u graag naar mijn artikel ‘Staldering voor Brabantse veehouderij’.

Uitspraak rechtbank Oost-Brabant

In een uitspraak van 22 mei 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:2436) heeft rechtbank Oost-Brabant geoordeeld dat de stalderingsregel in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel als:

  • de aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de stalderingsregel (13 juli 2017) én
  • deze aanvraag voldoet aan de artikelen 4.10, 6.3 en 7.3 van de Verordening ruimte (o.a. cumulatieve geurhinder, achtergrondconcentratie fijnstof en BZV) én
  • het gaat om een veehouderij met een bouwperceel (na uitbreiding) van maximaal 1,5 hectare.

Als aan al deze voorwaarden wordt voldaan, moet de stalderingsregel naar het oordeel van de rechtbank buiten toepassing worden gelaten. Voor een nadere toelichting verwijs ik u graag naar mijn artikel ‘Brabantse stalderingsregel onzorgvuldig en onevenredig’.

Schorsingsverzoek provincie

De provincie heeft de voorzieningenrechter van de Raad van State verzocht om de uitspraak van de rechtbank te schorsen totdat de Raad van State een uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. Dit schorsingsverzoek geldt voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de stalderingsregel in de genoemde gevallen buiten toepassing moet blijven. De provincie wil van dat oordeel af.

Uitspraak Raad van State

De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft op 9 augustus 2018 een uitspraak gedaan. De rechter overweegt dat de uitspraak alleen gaat over de vergunningaanvraag die in deze zaak aan de orde is. Vervolgens overweegt de voorzieningenrechter het volgende:

“Het buiten toepassing laten van deze bepalingen kan zich niet uitstrekken tot gevallen die in beroep niet aan de orde waren. De uitspraak van de rechtbank heeft dan ook niet tot gevolg dat bestuursorganen de overweging over het buiten toepassing laten van deze bepalingen in andere gevallen in acht moeten nemen. De bewuste overweging, waarbij gevallen zijn omschreven waarin de bepalingen over staldering volgens de rechtbank buiten toepassing moeten blijven, leent zich dan ook niet voor schorsing door de voorzieningenrechter.”

Omdat de provincie alleen heeft verzocht om een schorsing van dit deel van de uitspraak van de rechtbank, wijst de voorzieningenrechter van de Raad van State het schorsingsverzoek van de provincie af.

Voor een definitief oordeel over de stalderingsregel zal de hoofdzaak (of een andere zaak) afgewacht moeten worden.

mw. mr. Franca Damen

Maatregelenpakket zorgvuldige veehouderij Noord-Brabant

Op 14 juni 2017 presenteerden Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant een maatregelenpakket dat versneld moet leiden tot een zorgvuldige veehouderij in de provincie. Op diezelfde dag is een aanpassing van de Verordening natuurbescherming van de provincie in werking getreden en de dag ervoor is een ontwerp voor een aanpassing van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij bekend gemaakt.

Lees meer

Stalderingsregeling voor Brabantse veehouderij

Als het aan de provincie Noord-Brabant ligt, kunnen Brabantse veehouderijen alleen nog uitbreiden als de stallen van een andere veehouderij komen te vervallen. De provincie is voornemens om daarvoor in de Verordening Ruimte 2014 een stalderingsregeling op te nemen. Hiervoor heeft in het voorjaar van 2017 een ontwerp wijziging van de verordening ter inzage gelegen.

De stalderingsregeling zal worden opgenomen in artikel 26 van de Verordening Ruimte 2014 (VR2014) en geldt in aanvulling op de al bestaande eisen voor de uitbreiding van veehouderijen (artikelen 6.3 en 7.3 van de VR2014).

Hokdierhouderij

De stalderingseis zal alleen gelden voor de zogenaamde ‘hokdierhouderij’:

“veehouderij met uitzondering van melkrundveehouderij en schapenhouderij”

De reden dat de melkveehouderij vooralsnog wordt uitgezonderd van de stalderingsregeling is volgens de toelichting op de wijziging van de VR2014 dat er momenteel landelijk een aantal maatregelen in voorbereiding dan wel in uitvoering is die de intensiteit en omvang van deze sector sturen.

Stalderingsregeling

De vestiging van of omschakeling naar een hokdierhouderij zal alleen nog toegestaan worden als is aangetoond dat:

  • binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of door herbestemming mits is aangetoond dat het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
  • de oppervlakte van de sanering tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte die met de vestiging of omschakeling in gebruik wordt genomen;
  • de sanering plaatsvindt in directe samenhang met de vestiging of omschakeling naar een hokdierhouderij en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.

Eenzelfde bepaling geldt voor de toename van de oppervlakte dierenverblijf voor een hokdierhouderij.

Gevolgen

De stalderingsregeling heeft grote gevolgen voor veehouderijen die hieraan moeten voldoen (denk met name aan de varkenshouderij en pluimveehouderij). Hokdierhouders zullen de stallen van een stoppende hokdierhouderij op moeten kopen om hun eigen bedrijf uit te mogen breiden. Dit leidt tot meerkosten die bovenop de extra kosten komen die reeds gepaard gaan met de (bovenwettelijke) eisen die volgen uit de VR2014 en de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). De kosten kunnen – mede vanwege de ‘concurrentiepositie’ met andere regelingen en de 110% oppervlakte-eis – fors oplopen.

Ook bij de voorwaarde dat de dierenverblijven van een stoppende hokdierhouderij al moeten zijn gesaneerd door sloop of door herbestemming mits is aangetoond dat het gebruik als dierenverblijf is beëindigd voordat de andere hokdierhouderij kan uitbreiden, kunnen de nodige kanttekeningen worden geplaatst. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de onzekerheid en tijdsvertraging die deze voorwaarde met zich brengt.

Verder valt niet in te zien waarom onderscheid is gemaakt tussen verschillende stalderingsgebieden. Dit maakt het voor hokdierhouders extra moeilijk om een stoppende hokdierhouderij te vinden om ‘op te kopen’, hetgeen nog eens te meer geldt voor bedrijven die aan de grens van een stalderingsgebied zijn gevestigd.

Vervolg

Tegen het ontwerp voor de wijziging van de VR2014 zijn veel bezwaren ingediend. Op dit moment moet nog worden afgewacht of deze bezwaren leiden tot een aanpassing van de voorgestelde wijziging. Dit zal duidelijk worden als de wijziging van de VR2014 wordt vastgesteld.

mw. mr. Franca Damen

1 2