Intrekken omgevingsvergunning blijft eigen afweging
De gemeente is in de in de wet genoemde gevallen bevoegd om een omgevingsvergunning in te trekken. Dat is dus uitdrukkelijk geen verplichting. Als een gemeente weigert om een omgevingsvergunning in te trekken, kan de rechter zo’n besluit dan ook niet vernietigen, aldus de Raad van State in een uitspraak van 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1106).
Wat was er aan de hand?
Een omwonende heeft de gemeente verzocht om de omgevingsvergunning bouwen en milieu voor een uitbreiding en verandering van de naastgelegen veehouderij in te trekken. De gemeente heeft dat om verschillende redenen geweigerd.
Daartoe heeft de gemeente onder andere overwogen dat de uitbreiding nodig is voor de continuïteit van de veehouderij. Voordat de omgevingsvergunning gebruikt kon worden, moest de veehouder nog een natuurvergunning verkrijgen. De bouw kon worden gestart zodra de financiering rond was. Volgens de gemeente is de veehouder vervolgens gestart met de bouwwerkzaamheden. Daarvoor heeft de gemeente gewezen op een bouwovereenkomst met een planning, een factuur, een schermafdruk van betaling en een melding van de start van de bouwwerkzaamheden.
De omwonende kon zich hiermee niet verenigen en heeft beroep ingediend bij de rechtbank. Tegen de uitspraak van de rechtbank is vervolgens hoger beroep ingediend. In deze zaak is de vraag aan de orde of de gemeente mocht weigeren om de omgevingsvergunning in te trekken.
Juridisch kader
Als gedurende 26 weken – of gedurende een in de vergunning bepaalde termijn – geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van een omgevingsvergunning bouwen, dan is de gemeente bevoegd om deze vergunning in te trekken. Dat bepaalt artikel 2.33, tweede lid, sub a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eenzelfde bepaling geldt voor een omgevingsvergunning milieu als daarvan gedurende 3 jaar geen gebruik is gemaakt.
Oordeel van de rechter
Het is vaste rechtspraak dat bij de beslissing over de intrekking van een omgevingsvergunning voor bouwen alle in aanmerking te nemen belangen moeten worden betrokken en tegen elkaar moeten worden afgewogen. Bij deze afweging mag worden meegenomen of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen. Als de vergunninghouder niet aannemelijk weet te maken dat hij een (ongebruikte) omgevingsvergunning bouwen alsnog binnen korte termijn zal benutten, is dit voldoende om de intrekking van die vergunning te rechtvaardigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de bouwovereenkomst, factuur, schermafdruk en melding niet aannemelijk gemaakt dat de veehouder op afzienbare termijn bouwwerkzaamheden zal verrichten. In de bouwovereenkomst is namelijk een voorbehoud van financiering gemaakt. Gelet hierop had de gemeente naar het oordeel van de rechtbank niet mogen weigeren om de omgevingsvergunning in te trekken.
De Raad van State denkt daar echter anders over. Het al dan niet intrekken van een omgevingsvergunning bouwen vanwege het ongebruikt laten daarvan, is immers een bevoegdheid – en geen verplichting – van de gemeente. De gemeente heeft naar het oordeel van de Raad van State met de gemaakte belangenafweging in redelijkheid kunnen besluiten om de omgevingsvergunning niet in te trekken.
Deze uitspraak is daarmee anders dan de uitspraak van 7 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:742) van de Raad van State. In deze uitspraak oordeelde de Raad van State namelijk dat een gemeente ten onrechte had geweigerd om een omgevingsvergunning bouwen in te trekken.
mw. mr. Franca Damen