Advies over Klimaatwet door Raad van State

Over de nota van wijziging bij het voorstel voor de Klimaatwet heeft de Afdeling advisering van de Raad van State een advies uitgebracht. Dit advies en de reactie hierop van de initiatiefnemers zijn op 4 oktober 2018 bekend gemaakt.

Nota van wijziging Klimaatwet

Op 27 juni 2018 is een nota van wijziging bij het voorstel voor de Klimaatwet uitgebracht. Het voorstel voor de Klimaatwet bevat enerzijds klimaatdoelstellingen voor de regering en anderzijds een kader voor de ontwikkeling, effectmeting en wijze van verantwoording van beleid gericht op het halen van die doelstellingen.

Op 19 juli 2018 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (Raad van State) een advies over de nota van wijziging bij het voorstel voor de Klimaatwet uitgebracht. Het advies van de Raad van State en de reactie hierop van de initiatiefnemers zijn op 4 oktober 2018 bekend gemaakt (TK 34 534, nr. 11).

De Raad van State overweegt dat het voorstel voor de Klimaatwet mede invulling geeft aan de verplichtingen die uit het Klimaatverdrag van Parijs volgen. De Raad van State geeft verder een aantal adviezen over het voorstel voor de Klimaatwet. Deze adviezen worden hierna besproken.

Totale kosten klimaatbeleid

De Raad van State adviseert om in de Klimaatwet op te nemen dat het klimaatplan inzicht geeft in de totale kosten van het klimaatbeleid.

De initiatiefnemers nemen dit advies niet over. De reden daarvoor is dat er op dit moment geen eenduidige definitie van het begrip ‘totale kosten van klimaatbeleid’ is. Hierdoor kunnen er volgens de initiatiefnemers onnodige afbakeningsdiscussies optreden over de vraag welke onderdelen van het Rijksbeleid nog tot klimaatbeleid kunnen worden gerekend en welke kosten en baten aan het klimaatbeleid worden toegerekend.

Kostenefficiëntie klimaatmaatregelen

Kostenefficiëntie van de te treffen maatregelen is essentieel voor het draagvlak van het klimaatbeleid. Het bereiken van de doelstellingen gaat namelijk onvermijdelijk veel geld kosten. Ook op Europees niveau geldt dat de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze moeten worden verminderd.

Gelet op het belang van kostenefficiëntie adviseert de Raad van State om in de Klimaatwet te regelen dat de keuze voor en de prioritering van de te treffen maatregelen mede plaatsvindt op basis van kostenefficiëntie.

De initiatiefnemers nemen dit advies niet over. Zij vinden het van belang dat de regering de vrijheid behoudt om die maatregelen te nemen die zij voor het bereiken van de klimaatdoelstellingen het meest opportuun acht. Bij de keuze voor maatregelen kunnen naast de kosteneffectiviteit ook andere overwegingen een rol spelen.

Wetgevingsagenda

Voor het bereiken van de klimaatdoelen zal veel regelgeving moeten worden aangepast. Welke maatregelen worden getroffen om de klimaatdoelen te bereiken, moet in het klimaatplan worden opgenomen. De Raad van State adviseert om in de Klimaatwet te regelen dat het klimaatplan ook een wetgevingsagenda bevat. De reden daarvoor is de verwachte hoeveelheid regelgeving die er aankomt en de tijd die nodig is voor de totstandkoming daarvan.

De initiatiefnemers onderschrijven het belang van inzicht in wetgevingsprocessen. Desondanks wordt in de Klimaatwet niet vastgelegd dat het klimaatplan een wetgevingsagenda moet bevatten. Volgens de initiatiefnemers gaat dit buiten het doel van de Klimaatwet, te weten het halen van de klimaatdoelen.

Het klimaatakkoord

De Raad van State adviseert om de borging van het klimaatakkoord af te stemmen op de cyclus van de Klimaatwet (klimaatplan, klimaat- en energieverkenning, klimaatnota en rapportage over de uitvoering van het klimaatplan).

De initiatiefnemers geven aan dat het klimaatplan en het klimaatakkoord hetzelfde doel dienen en in elkaars verlengde liggen. Het klimaatakkoord vormt een deel van de input voor het klimaatplan. De borging van het klimaatplan en het klimaatakkoord wordt dan ook op elkaar afgestemd.

Verantwoordelijkheid Staten-Generaal

De Raad van State benadrukt dat met de Klimaatwet niet alleen de regering een verantwoordelijkheid krijgt voor de klimaatdoelstellingen en voor een consistent beleid voor de lange termijn, maar ook de Staten-Generaal. Haar past wat dat betreft geen vrijblijvende houding. De Raad van State adviseert om dit in de toelichting op de Klimaatwet tot uiting te brengen.

De initiatiefnemers sluiten zich bij het advies van de Raad van State aan.

mw. mr. Franca Damen

Nota van wijziging Klimaatwet

Op 27 juni 2018 is een nota van wijziging bij het voorstel voor de Klimaatwet uitgebracht. Deze wijziging dient om gezamenlijk te komen tot een breed gedragen Klimaatwet. Wat is de achtergrond van het voorstel voor een Klimaatwet en wat komt er in de Klimaatwet te staan?

Achtergrond Klimaatwet

Op 12 december 2015 hebben 195 landen overeenstemming bereikt over het Klimaatverdrag van Parijs. De landen hebben ervoor getekend om de mondiale temperatuurstijging tot ruim onder 2 graden Celsius te beperken en daarbij te streven naar een verdere beperking van de opwarming tot maximaal 1,5 graden Celsius.

Om de doelstelling van het Klimaatverdrag van Parijs te realiseren is de medewerking van iedereen uit de samenleving nodig (bedrijven, inwoners, overheden, maatschappelijke organisaties). De Klimaatwet moet hiervoor duidelijke kaders geven.

Op 12 september 2016 is een initiatiefvoorstel voor een Klimaatwet ingediend (TK 34 534, nr. 2). Hierover heeft de Afdeling advisering van de Raad van State een advies uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies en het regeerakkoord Rutte III zijn initiatiefnemers en regeringspartijen met elkaar in overleg gegaan met als doel om gezamenlijk te komen tot een breed gedragen Klimaatwet. De nota van wijziging van 27 juni 2018 (TK 34 534, nr. 10) is daarvan het resultaat.

Inhoud Klimaatwet

De belangrijkste elementen van de Klimaatwet zijn de volgende:

  • broeikasgasreductie tot een niveau van 95% in 2050 ten opzichte van 1990;
  • een tussendoel van 49% broeikasgasreductie in 2030 ten opzichte van 1990;
  • een nevendoel van 100% CO2-neutrale elektriciteitsproductie voor 2050;
  • beleidsvorming middels een klimaatplan en klimaatnota;
  • een adviserende rol voor de Raad van State.

De doelen in de Klimaatwet zijn op zo’n manier geformuleerd dat zij vanuit het perspectief van 2050 bijdragen aan een kosteneffectieve transitie. Dit is van belang bij het formuleren van nevendoelen.

De doelen zijn geformuleerd als politieke doelstelling. Dat betekent dat de doelen een (politieke) opdracht aan de regering zijn. Het zijn geen grenswaarden die bij de rechter kunnen worden afgedwongen.

Hoofddoel: broeikasgasreductie 95% in 2050

Het hoofddoel van de Klimaatwet is een broeikasgasreductie tot een niveau van 95% in 2050 ten opzichte van 1990. Dit hoofddoel komt in artikel 2, eerste lid, Klimaatwet te staan:

“Deze wet biedt een kader voor de ontwikkeling van beleid gericht op het onomkeerbaar en stapsgewijs terugdringen van de emissies van broeikasgassen in Nederland tot een niveau dat 95% lager ligt in 2050 dan in 1990 teneinde wereldwijde opwarming van de aarde en de verandering van het klimaat te beperken.”

Het hoofddoel van de Klimaatwet sluit aan bij de huidige inzichten van wat nodig is om te voldoen aan de doelstellingen van het Klimaatverdrag van Parijs.

Tussendoel: broeikasgasreductie 49% in 2030

Om het hoofddoel te bereiken, wordt een tussendoel van 49% broeikasgasreductie in 2030 ten opzichte van 1990 geformuleerd. Dit tussendoel komt in artikel 2, tweede lid, Klimaatwet te staan:

“Teneinde deze doelstelling voor 2050 te bereiken streven Onze Ministers wie het aangaat naar een reductie van de emissies van broeikasgassen van 49% in 2030 en een volledige CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050.”

Dit tussendoel is hoger dan het Europese doel van ten minste 40% broeikasgasreductie in 2030. De reden daarvoor is dat de huidige Europese en wereldwijde ambitie om de uitstoot van CO2 te reduceren niet op het kosteneffectieve pad ligt om de doelstellingen uit het Klimaatverdrag van Parijs te halen.

Om te voorkomen dat er door aanvullende maatregelen op nationaal niveau een concurrentienadeel voor Nederlandse bedrijven ontstaat, is het tussendoel van 55% in het initiatiefvoorstel bijgesteld naar 49% in de nota van wijziging.

Nevendoel: CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050

In de Klimaatwet wordt daarnaast – zoals uit het hiervoor aangehaalde artikel 2, tweede lid, Klimaatwet blijkt – een nevendoel opgenomen voor een 100% CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050. Dit nevendoel is een streefdoel.

Klimaatplan

De hoofdlijnen van het klimaatbeleid moeten voor de eerstvolgende tien jaar in een klimaatplan worden vastgelegd. Dit bepaalt artikel 3, eerste lid, Klimaatwet:

“ Het klimaatplan bevat de hoofdzaken van het door Onze Ministers wie het aangaat te voeren klimaatbeleid gericht op het realiseren van de doelstellingen, bedoeld in artikel 2, voor de eerstvolgende tien jaren.”

Wat het klimaatplan verder moet bevatten, bepaalt artikel 3, tweede lid, Klimaatwet:

  1. maatregelen die worden getroffen zodat de doelen (zoals geformuleerd in artikel 2) van de Klimaatwet worden gehaald;
  2. het verwachte aandeel van hernieuwbare energie en de verwachte besparing op het primaire energieverbruik;
  3. de maatregelen die worden getroffen om het aandeel hernieuwbare energie en de besparing op het primaire energieverbruik te stimuleren;
  4. een beschouwing over de meest recente wetenschappelijke inzichten over het beperken van de klimaatverandering;
  5. een beschouwing van de ontwikkeling in de technologische mogelijkheden om de emissies van broeikasgassen te beperken;
  6. een beschouwing van de wereldwijde en Europese ontwikkelingen op het gebied van de beperking van klimaatverandering voor zover deze relevant zijn voor het Nederlands beleid, en
  7. een beschouwing van de gevolgen van het klimaatbeleid op de financiële positie van huishoudens, bedrijven en overheden, de werkgelegenheid, de ontwikkeling van de economie en het tot stand komen van een eerlijke transitie.

Het klimaatplan moet ten minste een keer per vijf jaar opnieuw worden vastgesteld (artikel 4 Klimaatwet). Voordat de Minister het klimaatplan vaststelt, moet het eerst aan beide kamers van de Staten-Generaal worden overgelegd (artikel 5 Klimaatwet).

Het klimaatplan sluit inhoudelijk en procedureel aan bij het Integraal Nationaal Klimaat- en Energieplan (INEK). Het INEK en daarmee ook het klimaatplan zullen voor het grootste deel worden gevuld met de afspraken die worden gemaakt in het kader van het klimaatakkoord.

Klimaatnota

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) moet ieder jaar een klimaat- en energieverkenning (KEV) aan de Minister uitbrengen (artikel 6 Klimaatwet). De KEV is een wetenschappelijk rapport over de gevolgen van het klimaatbeleid in het voorafgaande kalenderjaar. De KEV bevat in ieder geval voor het voorafgaande kalenderjaar:

  • de emissies van broeikasgassen;
  • de emissies van broeikasgassen per sector, en
  • de ontwikkelingen en maatregelen die invloed hebben gehad op de emissies van broeikasgassen.

De KEV is een feitelijke weergave van de stand van het klimaatbeleid. Hieruit moet blijken of aan de klimaatdoelen kan worden voldaan. Op basis van de KEV moet de regering beslissen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn, wanneer deze maatregelen worden getroffen en hoe dit wordt gerealiseerd.

Dit wordt door de Minister verwoord in de klimaatnota (artikel 7 Klimaatwet). In de klimaatnota geeft de Minister op hoofdlijnen aan of aanvullende actie nodig is om aan de doelen uit de Klimaatwet te voldoen.

De Minister stuurt de KEV en klimaatnota gelijktijdig op de vierde donderdag van oktober aan beide kamers van de Staten-Generaal.

Advisering Raad van State

De Afdeling advisering van de Raad van State wordt over het klimaatplan en de klimaatnota gehoord.

mw. mr. Franca Damen

Klimaatverdrag van Parijs 2015

Op 12 december 2015 hebben 195 landen overeenstemming bereikt over het Klimaatverdrag van Parijs, ook wel het klimaatakkoord of de klimaatovereenkomst van Parijs genoemd. Wat is de achtergrond van dit klimaatverdrag en wat is er precies in afgesproken?

Achtergrond

Op 9 mei 1992 is het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering vastgesteld (Trb. 1992, 189). Het doel van dit Raamverdrag is:

“het bewerkstelligen (…) van een stabilisering van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen. Dit niveau dient te worden bereikt binnen een tijdsbestek dat toereikend is om ecosystemen in staat te stellen zich op natuurlijke wijze aan te passen aan klimaatverandering, te verzekeren dat de voedselproductie nie tin gevaar komt en de economische ontwikkeling op duurzame wijze te doen voortgaan.”

Tijdens de klimaatconferentie in Parijs in 2015 is het Raamverdrag vernieuwd. De partijen bij het Klimaatverdrag van Parijs willen de uitvoering en doelstelling van het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering verbeteren (Trb. 2016, 162).

Doelstelling Klimaatverdrag

Door de uitvoering en doelstelling van het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering te verbeteren, willen de partijen bij het Klimaatverdrag van Parijs de wereldwijde reactie op de dreiging van klimaatverandering versterken in de context van duurzame ontwikkeling en inspanningen om armoede uit te bannen.

Dit is het doel van het Klimaatverdrag van Parijs en is vastgelegd in artikel 2 van het Klimaatverdrag. De partijen willen dit doel onder andere bereiken door:

  • de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5 °C, erkennende dat dit de risico’s en de gevolgen van klimaatverandering aanzienlijk zou beperken;
  • het vermogen te vergroten tot aanpassing aan de nadelige gevolgen van klimaatverandering, en de veerkracht voor klimaatverandering en broeikasgasarme ontwikkeling te bevorderen, op een wijze die de voedselproductie niet in gevaar brengt; en
  • geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme en klimaatveerkrachtige ontwikkeling.
Uitvoering door partijen

Om de doelen van het Klimaatverdrag van Parijs te bereiken, moeten partijen nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s, National Determined Contribution) vaststellen. Deze nationaal bepaalde bijdragen moeten ambitieus zijn. Het ambitieniveau van de nationale inspanningen moet steeds verder toenemen.

Om de nationaal bepaalde bijdragen te verwezenlijken, moeten partijen nationaal mitigerende maatregelen nemen. Daarnaast moeten partijen, als zij ontwikkelde landen zijn, zich onder andere tot absolute emissiereductiedoelen voor de gehele economie verplichten.

Partijen moeten van hun nationaal bepaalde bijdragen verantwoording afleggen.

Europese Unie

Op Europees niveau wordt er gezamenlijk opgetreden. Daartoe zijn op Europees niveau voor 2020, 2030 en 2050 doelen gesteld voor vermindering van de CO2-uitstoot, energiebesparing en de ontwikkeling van hernieuwbare energie.

In het Klimaat- en energiepakket 2020 zijn de volgende doelstellingen voor 2020 opgenomen:

  • 20% minder broeikasgasemissies ten opzichte van 1990;
  • 20% minder energieverbruik (energie-efficiëntie);
  • 20% van het totale energieverbruik moet afkomstig zijn uit hernieuwbare energie, zoals wind- en zonne-energie.

Dit worden ook wel de 20-20-20-doelstellingen genoemd.

In het Klimaat- en energiepakket 2030 zijn de volgende doelstellingen voor 2030 opgenomen:

  • 40% minder broeikasgasemissies ten opzichte van 1990;
  • 30% minder energieverbruik (energie-efficiëntie);
  • 32% van het totale energieverbruik moet afkomstig zijn uit hernieuwbare energie (op niveau van de Europese Unie).

mw. mr. Franca Damen