Verplichting tot melden en recall bij onveilige levensmiddelen

Als een levensmiddel onveilig is, mag het niet in de handel worden gebracht. In de praktijk komt het regelmatig voor dat pas nadat een levensmiddel in de handel is gebracht, blijkt dat het (mogelijk) onveilig is. In dat geval moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven een melding doen en de levensmiddelen terugroepen (recall). Dit gebeurt ook vaak onder druk van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) als zij van mening is dat sprake is van onveilige levensmiddelen.

Het is in beginsel de exploitant van een levensmiddelenbedrijf die moet beoordelen of een levensmiddel onveilig is. Dit volgt uit artikel 19 van Verordening (EG) nr. 178/2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving (Algemene levensmiddelen verordening).

Als de exploitant van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat:

  • een levensmiddel dat hij heeft ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd, niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet,
  • leidt hij onmiddellijk de procedures in om het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen wanneer dit de directe controle van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf heeft verlaten (recall),
  • en de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen.

Als het levensmiddel de consument bereikt kan hebben, moet de exploitant de consumenten op een doeltreffende en nauwkeurige manier in kennis stellen van de redenen voor het uit de handel nemen. Zo nodig roept de exploitant de reeds aan consumenten geleverde producten terug, als andere maatregelen niet volstaan om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te realiseren.

Als een exploitant van een levensmiddelenbedrijf van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een door hem in de handel gebracht levensmiddel schadelijk voor de menselijke gezondheid kan zijn, moet hij de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis stellen. Ook moet hij de bevoegde autoriteiten in kennis stellen van de maatregelen die hij heeft genomen om risico’s voor de eindgebruiker te voorkomen.

In de praktijk komt het regelmatig voor dat de NVWA naar aanleiding van een inspectie stelt dat sprake is van onveilige levensmiddelen en dat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf daarom een melding moet doen en de levensmiddelen uit de handel moet halen (recall). Ondanks dat de desbetreffende exploitanten soms betwisten dat sprake is van onveilige levensmiddelen, wordt er vaak voor gekozen om gehoor te geven aan de ‘oproep’ van de NVWA om (verder) ingrijpen van de NVWA te voorkomen.

Het is belangrijk om op zo’n moment – ook vanuit een juridisch oogpunt – goede keuzes te maken en het al dan niet doen van een melding en/of uitvoeren van een recall goed te overwegen.

mw. mr. Franca Damen

Traceerbaarheid van levensmiddelen

Om de voedselveiligheid te waarborgen, is het ook belangrijk dat levensmiddelen in alle stadia van de productie, verwerking en distributie traceerbaar zijn. Op welke manier de traceerbaarheid van levensmiddelen moet zijn geregeld, is vastgelegd in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving (Algemene levensmiddelen verordening).

Dit artikel bepaalt niet alleen dat levensmiddelen traceerbaar moeten zijn, maar ook diervoeders, voedselproducerende dieren en alle andere stoffen die bestemd zijn om in een levensmiddel of diervoeder te worden verwerkt of waarvan kan worden verwacht deze zij daarin worden verwerkt. Hierna wordt kortheidshalve alleen gesproken over levensmiddelen.

De exploitanten van levensmiddelen moeten door de traceerbaarheid na kunnen gaan wie hun levensmiddelen heeft geleverd. Daarvoor moeten de exploitanten beschikken over systemen en procedures met behulp waarvan deze informatie op verzoek aan de bevoegde autoriteiten kan worden verstrekt. Ook moeten de exploitanten beschikken over systemen en procedures waarmee kan worden vastgesteld aan welke bedrijven zij hun producten hebben geleverd.

Met het oog op de traceerbaarheid moeten levensmiddelen bovendien adequaat worden geëtiketteerd of gekenmerkt door middel van relevante documentatie of informatie.

De traceerbaarheid is voor de praktijk erg belangrijk. Als namelijk bijvoorbeeld blijkt dat een levensmiddel onveilig is en daarom niet in de handel mag worden gebracht of, als het al in de handel is gebracht, moet worden teruggeroepen (recall), dan is het belangrijk om levensmiddelen volledig te kunnen traceren. Daarbij is het ook belangrijk om verschillende partijen en zendingen te kunnen traceren.

Als een onveilig levensmiddel namelijk deel uitmaakt van een partij of zending van dezelfde klasse of omschrijving, wordt aangenomen dat alle levensmiddelen in die partij of zending onveilig zijn. Dat is alleen anders als een uitvoerig onderzoek geen aanwijzingen oplevert dat de rest van de partij of zending onveilig is.

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vraagt in het kader van inspecties vaak om de traceerbaarheid aan te tonen. Om eventuele nadelige gevolgen voor het eigen bedrijf te beperken, is het dus belangrijk om de traceerbaarheid goed te borgen.

mw. mr. Franca Damen

Voedselveiligheid

Om de voedselveiligheid te waarborgen, zijn op Europees en nationaal niveau veel regels gesteld waaraan levensmiddelen moeten voldoen. Onveilige levensmiddelen mogen niet in de handel worden gebracht. Dit verbod is vastgelegd in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 178/2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving (Algemene levensmiddelen verordening). In dit artikel is ook toegelicht wanneer levensmiddelen veilig of onveilig worden geacht.

De Algemene levensmiddelen verordening is van toepassing op alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen en diervoeders. Uitzondering daarop zijn de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik, de huishoudelijke bereiding, behandeling en opslag voor levensmiddelen voor particulier huishoudelijk gebruik.

Veilige levensmiddelen

Voor sommige aspecten van voedselveiligheid zijn op Europees niveau specifieke bepalingen vastgesteld, zoals microbiologische criteria. Als levensmiddelen aan die bepalingen voldoen, dan worden deze levensmiddelen geacht veilig te zijn voor zover het de aspecten betreft die onder die specifieke bepalingen vallen.

Als er geen specifieke bepalingen op Europees niveau zijn vastgesteld, dan worden levensmiddelen geacht veilig te zijn als zij voldoen aan de specifieke bepalingen van de nationale levensmiddelenwetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de levensmiddelen in de handel zijn gebracht.

Onveilige levensmiddelen

Levensmiddelen worden geacht onveilig te zijn als ze worden beschouwd als:

  • schadelijk voor de gezondheid;
  • ongeschikt voor menselijke consumptie.

Bij de beoordeling of een levensmiddel onveilig is, worden de volgende punten in aanmerking genomen:

  • de normale omstandigheden van het gebruik van het levensmiddel door de consument, alsmede in alle stadia van productie, verwerking en distributie, en
  • de informatie die aan de consument wordt verstrekt, inclusief de informatie op het etiket, of andere informatie die algemeen voor consumenten beschikbaar is betreffende het vermijden van specifieke nadelige gezondheidseffecten van een bepaald levensmiddel of een categorie levensmiddelen.

Bij de beoordeling of een levensmiddel schadelijk voor de gezondheid is, worden de volgende punten in aanmerking genomen:

  • niet alleen het vermoedelijke onmiddellijke en/of korte termijn- en/of langetermijneffect dat het levensmiddel heeft op de gezondheid van iemand die het consumeert, maar ook het effect op diens nakomelingen;
  • de vermoedelijke cumulatieve toxische effecten;
  • de bijzondere fysieke gevoeligheden van een specifieke categorie consumenten als het levensmiddel voor die categorie consumenten bestemd is.

Bij de beoordeling of een levensmiddel ongeschikt is voor menselijke consumptie, wordt nagegaan of een levensmiddel onaanvaardbaar is voor menselijke consumptie, gelet op het gebruik waarvoor het is bestemd, als gevolg van verontreiniging door vreemd materiaal of anderszins, of door verrotting, kwaliteitsverlies of bederf.

Traceerbaarheid partijen

Als een onveilig levensmiddel deel uitmaakt van een partij of een zending van dezelfde klasse of omschrijving, wordt aangenomen dat alle levensmiddelen in die partij of zending onveilig zijn. Dat is alleen anders als uitvoerig onderzoek, waarvan tracering een belangrijk onderdeel uitmaakt, geen aanwijzingen oplevert dat de rest van de partij of zending onveilig is.

Voor de praktijk is dit een extra reden om ervoor te zorgen dat de traceerbaarheid van levensmiddelen goed is gewaarborgd.

mw. mr. Franca Damen

De primaire productie in het levensmiddelenrecht

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten zich aan een groot aantal regels houden. Tot deze regels behoren onder andere de in verschillende Europese verordeningen vastgelegde algemene regels en hygiënevoorschriften. In de desbetreffende verordeningen wordt voor de van toepassing zijnde voorschriften een onderscheid gemaakt tussen, kort gezegd, levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met de primaire productie en andere levensmiddelenbedrijven. In een strafrechtelijke kwestie kwam dit onderscheid aan de orde. Hierover schreef de advocaat-generaal van het Parket bij de Hoge Raad een conclusie (ECLI:NL:PHR:2016:1446), welke door de Hoge Raad in een arrest van 31 januari 2017 is overgenomen (ECLI:NL:HR:2017:119).

Situatie

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bewezen verklaard dat de exploitant van een slachthuis een aantal voorschriften in het kader van het levensmiddelenrecht heeft overtreden. Het slachthuis heeft namelijk, kort gezegd, een geslacht schaap aan een eindverbruiker geleverd zonder zich daarbij te houden aan de voorschriften die voor hem, als exploitant van een levensmiddelenbedrijf, gelden.

Tegen het arrest van het gerechtshof heeft het slachthuis beroep in cassatie ingesteld. In het beroep heeft het slachthuis onder andere betoogd dat het incidenteel leveren van een schaap aan een eindgebruiker valt onder de uitzonderingsbepalingen die in Verordening (EG) nr. 852/2004 en Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn opgenomen.

Juridisch kader

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten zich houden aan de toepasselijke voorschriften van het levensmiddelenrecht. Deze zijn onder andere vastgelegd in Verordening (EG) nr. 178/2002 (Algemene levensmiddelen verordening), Verordening (EG) nr. 852/2004 (Hygiëneverordening) en Verordening (EG) nr. 853/2004 (Hygiëneverordening voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong).

Het toepassingsbereik van de desbetreffende verordeningen is in die verordeningen vastgelegd. Voor zover relevant voor onderhavige kwestie geldt het volgende.

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 178/2002 bepaalt dat deze verordening niet van toepassing is op de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik, noch op de huishoudelijke bereiding, behandeling of opslag van levensmiddelen voor particulier huishoudelijk gebruik.

Onder de primaire productie wordt verstaan:

“de productie, het fokken en het telen van primaire producten tot en met het oogsten, het melken en de productie van landbouwhuisdieren, voorafgaande aan het slachten; dit begrip omvat tevens de jacht, de visvangst, en de oogst van wilde producten”

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 bepaalt dat deze verordening niet van toepassing is met betrekking tot de rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden primaire producten aan de eindverbruiker of de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert. De definities uit Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn van overeenkomstige toepassing.

Van deze definities is voor onderhavige kwestie ook de definitie van ‘stadia van de productie, verwerking en distributie’ van belang:

“alle stadia, met inbegrip van invoer, vanaf de primaire productie van een levensmiddel tot en met opslag, vervoer, verkoop of levering daarvan aan de eindverbruiker en, voorzover van toepassing, invoer, productie, vervaardiging, opslag, vervoer, distributie, verkoop en levering van diervoeder”

In het kader van de hygiënevoorschriften zoals opgenomen in Verordening (EG) nr. 852/2004 en Verordening (EG) nr. 853/2004 wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met primaire productie en de daarmee verband houdende bewerkingen (zoals bedoeld in bijlage I van Verordening (EG) nr. 852/2004) en
  • exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met enig stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen dat volgt op de stadia van de primaire productie en daarmee verband houdende bewerkingen.

Conclusie advocaat-generaal

In zijn conclusie wijst de advocaat-generaal er op dat de primaire productie van levensmiddelen, zoals een schaap dat voor consumptie bestemd is, blijkens artikel 3 van Verordening (EG) nr. 178/2002 aan het begin van de keten van productie, verwerking en distributie staat. Deze verordening onderscheidt duidelijk de primaire productie van opslag, vervoer, verkoop en levering aan de eindgebruiker.

De primaire productie is het oorspronkelijk tot stand brengen, doen ontstaan, het oorspronkelijk fokken of telen van een dier respectievelijk een gewas. De verkoop of levering van een dier aan de eindgebruiker volgt daarna.

Voor zover artikel 1 van Verordening (EG) nr. 178/2002 bepaalt dat deze verordening niet van toepassing is op de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik (noch op de huishoudelijke bereiding, behandeling of opslag van levensmiddelen voor particulier huishoudelijk verbruik), gaat het naar het oordeel van de advocaat-generaal om de primaire productie voor eigen huishoudelijk gebruik.

Als sprake is van primaire productie, gericht op uiteindelijk huishoudelijk gebruik van een andere gebruiker, dan is hierop Verordening (EG) nr. 178/2002 wel van toepassing.

Steun voor het onderscheid tussen enerzijds de primaire productie en anderzijds de volgende fasen van productie, verwerking of distributie, kan naar het oordeel van de advocaat-generaal worden gevonden in de considerans voor Verordening (EG) nr. 852/2004, waar de primaire productie wordt onderscheiden van het in de handel brengen. Ook uit de considerans voor Verordening (EG) nr. 853/2004 volgt dat de primaire productie zich onderscheidt van de volgende fasen van productie, verwerking en distributie.

De uitzondering op het van toepassing zijn van Verordening (EG) nr. 178/2002, zoals hiervoor besproken, beperkt zich tot de primaire producent. De uitzondering geldt dus niet voor, kort gezegd, handelsbedrijven.

Het slachthuis is dan ook geen primaire producent. Dat betekent dat de voorschriften uit onder andere Verordening (EG) nr. 178/2002, Verordening (EG) nr. 852/2004 en Verordening (EG) nr. 853/2004 van toepassing zijn. Omdat het slachthuis niet alle relevante voorschriften uit die verordeningen heeft nageleefd, was sprake van een overtreding.

Een overtreding van deze voorschriften is in de huidige wetgeving strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten gelezen in samenhang met artikel 6.2 van de Wet dieren, de Regeling dierlijke bijproducten en de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

mw. mr. Franca Damen

Meerdaadse samenloop bij NVWA boetes

Als aan een bedrijf meerdere boetes zijn opgelegd en die boetes gebaseerd zijn op samenhangende feiten, dan kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid die ertoe leidt dat het totaal van de opgelegde boetes moet worden gematigd. Volgens rechtbank Rotterdam was in de zaak die aan de orde was in de uitspraak van 5 januari 2017, gepubliceerd op 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:163), sprake van een meerdaadse samenloop ten aanzien van drie van de vier door de NVWA opgelegde boetes. De rechtbank stelde zelf een lager boetebedrag vast.

Als sprake is van een overtreding dan kan daartegen handhavend worden opgetreden (zie ook het artikel dat ik daarover eerder schreef). Als het gaat om een overtreding van de levensmiddelenwetgeving wordt vaak een bestuurlijke boete opgelegd.

In de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 5 januari 2017 waren vier boetes aan de orde die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had opgelegd aan een levensmiddelenbedrijf. Het ging daarbij om voorschriften uit Verordening (EG) nr. 852/2004 (Hygiëneverordening). In het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen is bepaald dat het is verboden om in strijd met voorschriften uit deze verordening te handelen.

De NVWA had aan het levensmiddelenbedrijf boetes opgelegd vanwege de volgende overtredingen:

  • de bedrijfsruimten waren niet schoon en niet goed onderhouden;
  • artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking kwamen, waren niet afdoende schoongemaakt;
  • indeling, ontwerp, constructie, de ligging en de afmeting van de ruimtes voor levensmiddelen was niet zodanig dat goede hygiënische praktijken mogelijk waren;
  • er waren geen adequate maatregelen getroffen om ongedierte te bestrijden.

Het bedrijf heeft tegen de vier boetes bezwaar en vervolgens beroep ingediend. Volgens het bedrijf zijn de opgelegde boetes onevenredig hoog.

Uit de wet volgt dat als de hoogte van een bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is bepaald – zoals dat het geval is bij boetes in het kader van de levensmiddelenwetgeving – het bevoegd gezag toch een lagere bestuurlijke boete oplegt als de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete vanwege bijzondere omstandigheden te hoog is.

Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat drie van de vier boetes zijn gebaseerd op samenhangende feiten in dit geval een bijzondere omstandigheid die ertoe leidt dat het totaal van de opgelegde boetes moet worden gematigd. De NVWA heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met deze samenhang in de feiten. De rechtbank heeft de boete daarom zelf lager vastgesteld.

In de praktijk komt het regelmatig voor dat dezelfde feiten tot een overtreding van meerdere voorschriften leiden. Voor iedere overtreding kan een boete worden opgelegd. Uit deze uitspraak volgt duidelijk dat desondanks altijd goed is om te beoordelen of de NVWA de hoogte van bestuurlijke boetes – zoals die bij wettelijk voorschrift zijn vastgesteld – niet had moeten matigen.

mw. mr. Franca Damen

1 2 3 4 5