Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voor veehouderij

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 zal ten aanzien van de veehouderij worden gewijzigd. Veehouderijen zullen in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning namelijk meer gegevens over de luchtkwaliteit moeten overleggen.

Inhoud wijziging

Dit blijkt uit een voorstel tot wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) dat onlangs ter consultatie heeft voorgelegen. Het voorstel is om artikel 73 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 te wijzigen. Op grond van dit artikel moet bij luchtkwaliteitsberekeningen bij inrichtingen al gebruik worden gemaakt van gegevens met betrekking tot de:

  • fysieke kenmerken van de bron;
  • kenmerken van de emissie, en
  • kenmerken van de omgeving.

Voor veehouderijen wordt daar een nieuwe bepaling aan toegevoegd, inhoudende dat onder de ‘kenmerken van de omgeving’ in ieder geval worden verstaan:

“de kenmerken van de emissie van alle veehouderijen waarvan de stallen geheel of gedeeltelijk binnen een straal van 500 m van het dichtstbijzijnde emissiepunt zijn gelegen met een totale emissie van zwevende deeltjes (PM10) van meer dan:

  1. 800 kg per jaar in ten minste die gevallen waarbij de totale emissie van zwevende deeltjes (PM10) van de veehouderij waarop de berekening betrekking heeft meer dan 800 kg per jaar bedraagt, en
  2. 500 kg per jaar in ten minste die gevallen waarbij de totale emissie van zwevende deeltjes (PM10) van de veehouderij waarop de berekening betrekking heeft meer dan 500 kg per jaar bedraagt en uit de gegevens, bedoeld in artikel 66, onder a, blijkt dat de achtergrondconcentratie hoger is dan 27 µg/m3.”

Deze wijziging leidt ertoe dat veehouderijen bij het aanvragen van een omgevingsvergunning meer gegevens over de luchtkwaliteit moeten overleggen.

Achtergrond wijziging

Bij het beoordelen van de luchtkwaliteit bij veehouderijen wordt voor de bijdrage van omliggende veehouderijen aan de fijnstofconcentratie gebruik gemaakt van de GCN-kaarten (Grootschalige Concentratie Nederland). Uit jaarlijkse monitoring in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) blijkt dat in sommige gevallen de bijdrage van omliggende veehouderijen aan de concentratie van fijnstof wordt onderschat. Dit komt door de opbouw van de GCN-kaarten. Uit de monitoring komen nog steeds nieuwe overschrijdingen naar voren.

Met de wijziging van artikel 73 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 wordt beoogd om dit probleem tegen te gaan.

Inwerkingtreding wijziging

Het is de bedoeling dat de wijziging op 1 januari 2019 in werking treedt .

mw. mr. Franca Damen

Rechtbank miskent toetsingskader luchtkwaliteit bij omgevingsvergunning

In een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik die wordt verleend op basis van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid hoeft niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Ook hoeft geen rekening te worden gehouden met de feitelijke bewoning van een bedrijfswoning door een burger in strijd met het bestemmingsplan. In een uitspraak van 25 januari 2017 (201600147, ECLI:NL:RVS:2017:187) oordeelde de Raad van State dat de rechtbank deze aspecten ten onrechte heeft miskend in haar uitspraak.

In de uitspraak gaat het over een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een pluimveehouderij. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen, planologisch strijdig gebruik en milieu. Voor zover het betreft het planologisch strijdig gebruik, is van belang dat de omgevingsvergunning hiervoor is verleend op basis van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan.

Bij de pluimveehouderij hoort een bedrijfswoning. De bedrijfswoning behoort in planologische en milieutechnische zin tot de inrichting. De bedrijfswoning wordt feitelijk bewoond door een burger. Dit is in strijd met het bestemmingsplan. Deze bewoning is niet gelegaliseerd.

De bewoner van de bedrijfswoning heeft beroep ingediend tegen de omgevingsvergunning. Hij heeft daarin onder andere aangevoerd dat de vergunning niet verleend had mogen worden, omdat ter plaatse van zijn woning de luchtkwaliteitsnormen (in het bijzonder fijn stof) worden overschreden.

De rechtbank verklaarde het beroep van de bewoner van de bedrijfswoning gegrond. Aanvankelijk oordeelde de rechtbank daartoe in een tussenuitspraak dat de luchtkwaliteitsnormen – ook ter plaatse van de bedrijfswoning – in het kader van de omgevingsvergunning milieu beoordeeld hadden moeten worden. In haar einduitspraak kwam de rechtbank daarop terug, en oordeelde dat de luchtkwaliteitsnormen in het kader van de omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik beoordeeld hadden moeten worden. Omdat het college van burgemeester en wethouders (college) die beoordeling niet had uitgevoerd, heeft de rechtbank de vergunning vernietigd.

De vergunninghouder heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingediend en daartoe aangevoerd dat de rechtbank een onjuist toetsingskader voor de omgevingsvergunning heeft gehanteerd. De Raad van State heeft daarover het volgende overwogen.

Als een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik wordt verleend op basis van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan (artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 1, Wabo), dan hoeft niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Dit volgt uit het wettelijk kader.

In artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm) is het toetsingskader voor de luchtkwaliteit vastgelegd voor in het tweede lid genoemde bevoegdheden en wettelijke voorschriften. In artikel 5.16, tweede lid, Wm is de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 1, Wabo niet genoemd.

Dat betekent dat het college het in artikel 5.16 Wm bepaalde omtrent de eisen van luchtkwaliteit niet in acht hoefde te nemen bij de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dat miskend.

Daarnaast heeft de rechtbank miskend dat de feitelijke bewoning van de bedrijfswoning op het perceel niet doorslaggevend is. De bedrijfswoning is planologisch gezien onderdeel van de pluimveehouderij. Bij de beoordeling van de milieuaspecten vanwege de uitbreiding van de pluimveehouderij kan daarom de bedrijfswoning buiten beschouwing worden gelaten. Dat de woning in strijd met het bestemmingsplan niet als agrarische bedrijfswoning, maar als burgerwoning, wordt gebruikt, maakt dat niet anders. Het college hoefde bij de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning in redelijkheid geen rekening te houden met het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning als burgerwoning. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft de vergunning dan ook ten onrechte vernietigd.

mw. mr. Franca Damen