Toetsingscriteria omgevingsvergunning milieuneutrale wijziging

Voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging geldt een beperkter toetsingskader dan voor een reguliere omgevingsvergunning milieu. Maar wat moet er nu wel en niet worden beoordeeld in het kader van een milieuneutrale wijziging? Moet bijvoorbeeld worden getoetst of de beste beschikbare technieken worden toegepast? Op 18 januari 2017 deed de Raad van State hierover een uitspraak (201508645, ECLI:NL:RVS:2017:112).

De verandering (van de werking) van een inrichting kan als een milieuneutrale wijziging worden aangemerkt als:

  • die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan;
  • daarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport;
  • die niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.

Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan is sprake van een milieuneutrale wijziging en wordt hiervoor een omgevingsvergunning verleend. In dat geval is in plaats van de uitgebreide procedure (die geldt voor een omgevingsvergunning milieu) de reguliere procedure van toepassing.

De hiervoor genoemde voorwaarden zijn gelet op het juridisch kader de enige toetsingscriteria voor een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging. Artikel 2.14, vijfde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt namelijk dat bij een milieuneutrale wijziging niet de toetsingscriteria als bedoeld in artikel 2.14, eerste tot en met vierde lid, Wabo gelden. Dat betekent dat bijvoorbeeld niet hoeft te worden beoordeeld of in de inrichting de beste beschikbare technieken worden toegepast.

Ook hoeven bij een milieuneutrale wijziging niet de gevolgen van het oppompen van grondwater en het lozen van afvalwater te worden beoordeeld. Deze activiteiten vallen namelijk onder het vergunningvereiste van de Waterwet.

De enige toetsingscriteria voor een milieuneutrale wijziging zijn de drie hiervoor genoemde criteria, welke zijn opgenomen in artikel 3.10, derde lid, Wabo.

mw. mr. Franca Damen

Voorwaarden milieuneutrale verandering

De wijze waarop moet worden beoordeeld of een verandering van een inrichting milieuneutraal is, is door de Raad van State nader verduidelijkt in een uitspraak van 13 juli 2016 (201509515).

Bepalend voor deze beoordeling zijn de voorwaarden die de wet daaraan stelt, namelijk:

  • dat de verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan;
  • dat voor de verandering geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport;
  • dat de verandering niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.

In de uitspraak legt de Raad van State de eerste voorwaarde nader uit. Bepalend is de mate van hinder die op grond van de eerder verleende en nog geldende vergunning is toegestaan. Daarbij moet voor een milieugevolg waarvoor in de onderliggende vergunning geen normen zijn gesteld, worden uitgegaan van de situatie zoals die destijds is vergund.

In de uitspraak ging het om de beoordeling van het aspect licht in het kader van de vergunning voor een luchthaven. De verandering had betrekking op het toestaan van baanverlichting. In de geldende vergunning is voor wat betreft het aspect licht enkel een voorschrift gesteld ten aanzien van de verlichting van gebouwen en het open terrein van de inrichting. De Raad van State heeft overwogen dat de milieugevolgen van baanverlichting niet kunnen worden geacht binnen de reikwijdte van dit voorschrift te vallen. Omdat die milieugevolgen ook niet anderszins binnen de reikwijdte van de onderliggende vergunning vallen, betekent dit dat voor de bepaling van de mate van de toegestane hinder moet worden uitgegaan van de situatie dat geen baanverlichting is vergund. Het gebruik van baanverlichting leidt dus hoe dan ook tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan. Daarom is geen sprake van een milieuneutrale verandering.

mw. mr. Franca Damen

Milieuneutrale wijziging: wat gebeurt er met de onderliggende vergunning?

In de praktijk rijzen er regelmatig vragen omtrent de toepassing van de mogelijkheid van een milieuneutrale wijziging. Een van deze vragen is wat er gebeurt met de onderliggende omgevingsvergunning indien een milieuneutrale wijziging worden vergund. In onderhavig artikel ga ik daar nader op in.

Wanneer een omgevingsvergunning milieu wordt aangevraagd voor de verandering van (de werking van) de inrichting en deze verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan, waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport en die niet leidt tot een andere inrichting waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend, kan de aangevraagde omgevingsvergunning middels een milieuneutrale wijziging vergund worden. Dit volgt uit artikel 2.14, vijfde lid, en artikel 3.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

In een eerder artikel heb ik toegelicht dat voor het vergunnen van een milieuneutrale wijziging is vereist dat de onderliggende vergunning in werking is getreden. Maar wat gebeurt er met de onderliggende vergunning op het moment dat de vergunningaanvraag in werking is getreden?

De wet noch de toelichting op dit artikel bepaalt hier iets over. Voor zover mij bekend, zijn hierover ook nog geen concrete uitspraken gedaan. Mijns inziens kan echter worden aangesloten bij de jurisprudentie die hierover is verschenen met betrekking tot artikel 8.19 van de Wet milieubeheer (oud) (melding milieuneutrale wijziging).

Ten aanzien van artikel 8.19 Wet milieubeheer (oud) was het vaste rechtspraak van de Afdeling dat het accepteren van een melding niet leidt tot een wijziging van de vergunning en dat de gemelde veranderingen niet kunnen worden geacht in de plaats te zijn getreden van de desbetreffende onderdelen van de vergunning (zie bijv. ABRS 21 augustus 2002, 200105688, ABRS 7 april 2004, 200304692, ABRS 3 maart 2010, 200905323 en ABRS 16 februari 2011, 201007651).

De wetgever heeft met de inwerkingtreding van de Wabo niet beoogd om een strenger regime vast te stellen, met uitzondering van het vereiste dat thans de onderliggende vergunning in werking moet zijn getreden (zie ‘Vergunnen van milieuneutrale wijziging’). Artikel 3.10, derde lid, Wabo moet niet anders worden uitgelegd dan artikel 8.19 Wet milieubeheer (oud) (zie rechtbank Oost-Brabant 19 juli 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:3008).

Gelet hierop geldt mijns inziens ook ten aanzien van een milieuneutrale wijziging op grond van de Wabo dat de onderliggende vergunning gewoon in stand blijft. De vergunningvoorschriften van deze onderliggende vergunning blijven dan ook onverkort bestaan, tenzij deze met de milieuneutrale wijziging worden gewijzigd (zie ‘Voorschriften milieuneutrale wijziging’).

mw. mr. Franca Damen

Voorschriften milieuneutrale wijziging

Wanneer een inrichting een milieuneutrale wijziging door wil voeren, dient de onderliggende omgevingsvergunning milieu in werking te zijn getreden. Aan een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging kunnen voorschriften worden verbonden. Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2014 (201210530).

In deze zaak was door de vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een verandering van zijn inrichting. De gevraagde verandering van de inrichting leidt niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan. In dat geval wordt middels een nieuwe omgevingsvergunning een milieuneutrale wijziging doorgevoerd (artikel 2.14, vijfde lid, Wabo). Daarvoor is wel van belang dat de onderliggende omgevingsvergunning milieu in werking is getreden. Voor een nadere toelichting daarop verwijs ik u graag naar mijn artikel ‘Vergunnen van milieuneutrale wijziging‘.

De vraag rees of aan de nieuwe omgevingsvergunning voor de milieuneutrale wijziging voorschriften konden worden verbonden. Daarvoor is artikel 2.22, tweede lid, Wabo van belang. Dit artikel bepaalt dat aan een omgevingsvergunning de voorschriften worden verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang van, kort gezegd, het milieu (meer specifiek: voorschriften die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens onder meer artikel 2.14 Wabo). Artikel 2.22, tweede lid, Wabo, maakt geen onderscheid tussen omgevingsvergunningen voor milieuneutrale wijzigingen en andere omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu. Aan een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging dienen dan ook de met die wijziging samenhangende voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang van het milieu c.q. met het oog op het belang dat voor die activiteit is aangegeven in artikel 2.14 van de Wabo. De Wabo noch het Besluit omgevingsrecht bevat een bepaling op grond waarvan moet worden aangenomen dat voor de toepassing van artikel 2.22, tweede lid, in geval van een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging onderscheid moet worden gemaakt tussen voorschriften van verschillende aard.

Gelet daarop komt de Afdeling tot de conclusie dat de Wabo en het Besluit omgevingsrecht er niet aan in de weg staan dat aan een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging voorschriften worden verbonden. Gelet op het karakter van de milieuneutrale wijziging kunnen deze voorschriften niet leiden tot ruimere toegestane milieugevolgen dan op grond van de bestaande omgevingsvergunning zijn toegestaan. Er bestaat echter geen belemmering om aan de vergunning voorschriften met betrekking tot de bewuste milieuneutrale wijziging te verbinden die, wanneer van die vergunning gebruik wordt gemaakt, leiden tot beperktere toegestane milieugevolgen dan op grond van de bestaande omgevingsvergunning zijn toegestaan.

Samenvattend kan worden vermeld dat ook aan een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging voorschriften kunnen worden verbonden. Deze voorschriften mogen geen grotere milieubelasting toestaan, maar wel een beperktere (bijvoorbeeld een lagere geurbelasting). Dit volgt uit het karakter van een milieuneutrale wijziging.

mw. mr. Franca Damen

0

Vergunnen van milieuneutrale wijziging

Door de vele wijzigingen in de wet- en regelgeving worden we nogal eens geconfronteerd met specifieke vragen over hoe oude en nieuwe wet- en regelgeving zich ten opzichte van elkaar verhouden. Een interessante vraag rees in de situatie waarbij voor het oprichten van een bepaalde inrichting vóór 1 oktober 2010 een milieuvergunning was aangevraagd (welke vergunning ook is verleend), terwijl ná 1 oktober 2010 een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen was aangevraagd.

In de desbetreffende situatie rees de vraag of voor het vergunnen van een milieuneutrale wijziging is vereist dat de onderliggende vergunning in werking is getreden. Daarbij is het van belang om te weten dat tegen de milieuvergunning beroep was ingesteld.

De desbetreffende milieuvergunning was, zoals reeds uit het voorgaande blijkt, verleend op basis van de oude Wet milieubeheer (zoals deze gold vóór 1 oktober 2010).  Deze vergunning treedt evenwel pas in werking nadat de bijbehorende bouwvergunning is verleend. Dit vloeit voort uit artikel 20.8 van de oude Wet milieubeheer:

“In afwijking van artikel 20.3, eerste lid, eerste volzin, treedt een besluit als bedoeld in artikel 20.6, eerste lid, in gevallen als bedoeld in artikel 8.5, tweede lid, – waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet – niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.”

In onderhavige situatie is ná 1 oktober 2010 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit bouwen. De vraag is nu of reeds een (kleine) wijziging aangebracht kan worden in de verleende milieuvergunning en dit in de omgevingsvergunningaanvraag opgenomen kan worden als een milieuneutrale wijziging. De rechtsvraag die daarbij speelt is of een milieuvergunning die nog niet in werking is getreden – omdat er nog geen ‘bouwvergunning’ is verleend – via een milieuneutrale wijziging kan worden veranderd.

Het antwoord op deze vraag is te lezen in artikel 3.10 lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (in het vervolg: de Wabo). Uit dit artikel blijkt namelijk dat sprake moet zijn van een verleende, geldende vergunning. Gelet op artikel 20.8 van de oude Wet milieubeheer is de milieuvergunning nog niet in werking getreden. Er is immers nog geen ‘bouwvergunning’ (in casu een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen) verleend. Nu de milieuvergunning nog niet in werking is getreden, is geen sprake van een geldende milieuvergunning en kan geen vergunning voor een milieuneutrale wijziging worden aangevraagd. Overigens kan de milieuvergunning – als deze onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 lid 1 van de Wabo van kracht en onherroepelijk is geworden – thans op grond van artikel 1.2a Invoeringswet Wabo als omgevingsvergunning ex artikel 2.1 lid 1 sub e Wabo aangemerkt worden.

In aanvulling op het voorgaande wordt nog opgemerkt dat het regime op grond van de Wabo op deze wijze strenger is dan het regime van de Wet milieubeheer, zoals deze gold vóór 1 oktober 2010. In artikel 8.19 Wet milieubeheer ontbrak namelijk de eis van een geldende vergunning. De melding kon destijds worden gedaan op basis van een vergunning die niet in werking was getreden.

Heeft u naar aanleiding van het voorgaande vragen of opmerkingen, dan verneem ik dat graag van u.

mw. mr. Franca Damen