Experimenteerruimte voor overbelaste situaties veehouderij
Sinds 23 april 2021 geldt er in de provincies Gelderland, Limburg en Noord-Brabant experimenteerruimte voor overbelaste situaties in de veehouderij. De bevoegde instanties binnen deze provincies hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid om maatregelen aan veehouderijen op te leggen om de overbelasting naar de omgeving toe te beperken. Deze bevoegdheid is opgenomen in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Staatsblad 2021, 193) en geldt tot 1 januari 2025.
Bevoegd gezag
De bevoegde instantie (het bevoegd gezag) is het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn of is om een omgevingsvergunning voor de betrokken veehouderij te verlenen. Dat is meestal het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, maar soms Gedeputeerde Staten van de provincie.
Maatregelen opleggen
Een van de mogelijkheden die het bevoegd gezag sinds 23 april 2021 heeft, is het voorschrijven van maatregelen die de emissie van geur, ammoniak of fijnstof verminderen. Het bevoegd gezag kan die maatregelen voorschrijven als blijkt dat de nadelige gevolgen van deze emissies verder kunnen of moeten worden beperkt vanwege:
- de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu;
- de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu;
- de cumulatieve gevolgen van de emissie van geur, ammoniak of fijnstof door veehouderijen;
- door het bevoegd gezag vastgesteld beleid voor verbetering van de luchtkwaliteit; of
- onaanvaardbare geurhinder (waarover hierna meer).
Daarbij mag het bevoegd gezag de mogelijkheid van intern salderen in het Besluit emissiearme huisvesting beperken. Ook mag het bevoegd gezag hiervoor – als het gaat om meldingsplichtige veehouderijen – afwijken van het Activiteitenbesluit.
Bovendien mag het bevoegd gezag – zowel bij IPPC-veehouderijen als niet IPPC-veehouderijen – vanwege de technische kenmerken en de geografische ligging van de veehouderij of vanwege de plaatselijke milieuomstandigheden strengere eisen stellen.
Vergunningvoorschriften wijzigen
Ook heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om vergunningvoorschriften te wijzigen. Dat mag het bevoegd gezag doen vanwege de volgende redenen:
- de cumulatieve gevolgen van de emissie van geur, ammoniak of fijnstof door veehouderijen;
- door het bevoegd gezag vastgesteld beleid voor verbetering van de luchtkwaliteit; of
- onaanvaardbare geurhinder (waarover hierna meer).
Ook hierbij mag het bevoegd gezag afwijken van het Besluit emissiearme huisvesting en de daarin opgenomen mogelijkheid van intern salderen.
Verder is hierbij van belang dat als het bevoegd gezag emissiereducerende maatregelen voorschrijft, dat andere maatregelen/technieken mogen zijn dan die zijn aangevraagd en/of vergund.
Vergunning intrekken
Verder heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om een omgevingsvergunning van een veehouderij geheel of gedeeltelijk in te trekken als sprake is van onaanvaardbare geurhinder.
Onaanvaardbare geurhinder
Om te bepalen of sprake is van onaanvaardbare geurhinder moet in ieder geval rekening worden gehouden met de volgende aspecten:
- lokaal geurbeleid;
- de individuele en cumulatieve geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten;
- de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt;
- de historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking tot geurhinder;
- de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting; en
- de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.
Dit sluit bijna helemaal aan bij de bepaling over onaanvaardbare geurhinder in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. Interessant in dat kader is een uitspraak die de Raad van State hierover eerder deed in relatie tot een verleende vergunning.
Afwijkende geurregels
Op grond van de experimenteerruimte heeft het bevoegd gezag verder de mogelijkheid om af te wijken van de geurregels (in de Wet geurhinder en veehouderij respectievelijk het Activiteitenbesluit). Het bevoegd gezag kan namelijk een omgevingsvergunning milieu voor een veehouderij weigeren als niet kan worden voldaan aan voorschriften die vanwege de technische kenmerken en de geografische ligging van de veehouderij of vanwege de plaatselijke milieuomstandigheden moeten worden gesteld.
Ook kan het bevoegd gezag afwijken van de zogeheten ‘50%-regeling’ voor geur. Op grond van deze regeling kunnen veehouderijen die niet aan de geurnorm voldoen, toch uitbreiden. Zij kunnen dat doen door geurbelastingreducerende maatregelen te nemen. De helft van de geurreductie mag dan worden gebruikt voor de uitbreiding.
Op grond van de experimenteerruimte mag het bevoegd gezag bepalen dat niet de volledige 50% gebruikt mag worden voor de uitbreiding. De ontwikkelruimte kan dus worden beperkt binnen de bandbreedte van 0-50%. Dat geldt zowel voor vergunningplichtige als niet vergunningplichtige veehouderijen.
De manier waarop het bevoegd gezag invulling geeft aan deze bevoegdheid, moet worden vastgelegd in beleidsregels, in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (zoals een omgevingsplan moet worden vastgesteld bij inwerkingtreding van de Omgevingswet) of in een gemeentelijke geurverordening. Dit is naar mijn mening opmerkelijk te noemen. Voor het vaststellen van die beleidsregels zou namelijk het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn, terwijl voor het vaststellen van een geurverordening de gemeenteraad bevoegd gezag is.
Vergoeding
Als een veehouderij als gevolg van de hiervoor besproken maatregelen op grond van de experimenteerruimte kosten maakt of schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel voor eigen rekening behoren te komen, dan kent het bevoegd gezag een vergoeding toe. Dat kan het bevoegd gezag uit zichzelf of op verzoek van de veehouder doen. Een vergoeding wordt niet toegekend als op een andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien.
Franca Damen, advocaat Damen Legal