De beoordeling van stemgeluid
Een regelmatig terugkerend onderwerp in de jurisprudentie is de wijze waarop stemgeluid bij een inrichting moet worden beoordeeld. In onderhavig artikel ga ik daar nader op in.
Op grond van artikel 2.18 Activiteitenbesluit blijft bij het bepalen van geluidsniveaus, als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 en 6.12 Activiteitenbesluit, het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein. Het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus eveneens buiten beschouwing.
Het komt regelmatig voor dat het stemgeluid bij een inrichting – bijvoorbeeld bij een voetbalveld – tot geluidsoverlast leidt. Als moet worden beoordeeld of de inrichting aan de geldende geluidsnormen, zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit, voldoet, dient daarbij gelet op artikel 2.18 Activiteitenbesluit het stemgeluid echter juist buiten beschouwing gelaten te worden.
Op grond van artikel 2.20 Activiteitenbesluit kunnen aan een inrichting zogenaamde maatwerkvoorschriften worden opgelegd, waarbij andere geluidswaarden kunnen worden vastgesteld. Doordat op grond van het Activiteitenbesluit echter het stemgeluid buiten beschouwing moet worden gelaten, biedt het opleggen van maatwerkvoorschriften vaak geen toereikende oplossing.
Een oplossing lijkt veeleer te zijn gelegen in het ruimtelijk spoor. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan (of het verlenen van een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik) geldt namelijk niet, althans niet enkel, het beperkt toetsingskader van het Activiteitenbesluit. De gemeenteraad dient bij een bestemmingsplan namelijk een goede ruimtelijke ordening te waarborgen, evenals een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze toets dient stemgeluid wél te worden meegenomen.
Dat stemgeluid wel moet worden meegenomen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2014 (201207794). Deze uitspraak had onder meer betrekking op de exploitatie van een horecagelegenheid, waarbij tevens recreatieactiviteiten waren toegestaan. Binnen dat kader heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
“Daarbij is van betekenis dat op grond van artikel 2.18, eerste en derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalde vormen van geluid, zoals stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein dat behoort tot de betrokken inrichting en geluid veroorzaakt door het komen en gaan van bezoekers van inrichtingen waar in hoofdzaak horeca- en recreatieactiviteiten plaatsvinden, niet worden betrokken bij de vraag of aan de normen van dat besluit wordt voldaan. Een beoordeling van de aanvaardbaarheid van een activiteit waar dergelijke vormen van geluid te verwachten zijn, zal daarom in het bijzonder moeten plaatsvinden in het kader van de ruimtelijke ordening.”
Verder kan bijvoorbeeld worden gewezen op de volgende uitspraken van de Afdeling van 2 juli 2014 (201305379):
“Verder geldt in het algemeen dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan mogelijke geluidhinder voor omwonenden, ook indien dit hinder betreft door menselijk stemgeluid, in het kader van de vereiste belangenafweging dient te worden betrokken.”
Zie verder bijvoorbeeld ook nog ABRS 16 februari 2011 (201003843) en ABRS 26 juni 2002 (200100993).
Uit deze uitspraken volgt derhalve dat het van belang is om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met het stemgeluid dat bij een inrichting kan worden veroorzaakt. Immers dienen in een bestemmingsplan een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd te worden.
mw. mr. Franca Damen