Vaste afstandsgrens van 25 km voor stikstof

Voor stikstof gaat voor alle emissiebronnen een vaste afstandsgrens van 25 km gelden. Dat blijkt uit een Kamerbrief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 juli 2021.

De afstandsgrens van 25 km betekent dat de stikstof afkomstig van stallen in de veehouderij, industrie, verkeer en alle andere emissiebronnen nog maar tot 25 km van de bron hoeft te worden berekend. Stikstof verder dan 25 km hoeft niet meer te worden berekend. Als een emissiebron stikstofdepositie veroorzaakt op een Natura 2000-gebied dat op een afstand van meer dan 25 km van de bron ligt, hoeven hiervoor dus ook geen maatregelen te worden getroffen. Hiermee wordt ook tegemoet gekomen aan de uitspraak van de Raad van State over de afstandsgrens van 5 km voor verkeer die onvoldoende was onderbouwd.

In de Kamerbrief staat onder andere het volgende over de vaste afstandsgrens voor stikstof.

Op basis van de resultaten van deze onderzoeken naar de modeleigenschappen ziet het kabinet aanleiding om te komen tot een onderbouwde keuze voor een maximale rekenafstand van 25 kilometer voor depositieberekeningen met AERIUS Calculator in het kader van toestemmingsverlening op grond van de Wet natuurbescherming. Deze keuze is gebaseerd op de hiervoor genoemde technisch-modelmatige overwegingen. Deze uiterste grens gaat gelden voor alle bronnen, dus ook wegverkeer. Met deze afbakening van project-specifieke berekeningen voor álle emissiebronnen wordt de ongelijke behandeling van verschillende typen emissiebronnen beëindigd. Hiermee wordt in de toestemmingsverlening alleen nog gerekend met deposities in de buurt van het initiatief. Initiatiefnemers hoeven, indien uit de passende beoordeling blijkt dat dit nodig is, slechts in een straal van 25 kilometer rond het project concrete effectieve mitigerende maatregelen treffen. Initiatiefnemers hoeven hierdoor niet langer meer mitigerende maatregelen te treffen voor berekende kleine depositiebijdragen van hun project op grote afstanden. Dit komt de uitlegbaarheid van het systeem ten goede. Hiermee wordt eveneens invulling gegeven aan de kabinetsreactie op het eindadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek. Ook wordt de onbalans tussen het gewenste detailniveau van berekenen en onzekerheid van het rekenmodel op grote afstand verkleind. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bevindingen van het adviescollege.”

AERIUS Calculator zal hiervoor worden aangepast. Naar verwachting gebeurt dat eind 2021 of begin 2022.

Omdat stikstof op een afstand verder dan 25 km niet meer hoeft te worden beoordeeld door initiatiefnemers, gaat de overheid hiervoor wel maatregelen treffen. Hiervoor komen extra bronmaatregelen (naast de bronmaatregelen voor de stikstofreductiedoelen / omgevingswaarden voor stikstof en de bronmaatregelen voor het legalisatieprogramma voor PAS-meldingen en PAS-berekeningen).

“Daarom acht het kabinet het noodzakelijk om ten gevolge van de invoering van een afstandsgrens van 25 kilometer als extra waarborg om (lokale) verslechteringen te voorkomen, op korte termijn extra passende maatregelen te treffen in de vorm van extra bronmaatregelen.”

Ook kan het zijn dat hiervoor in een individuele natuurvergunning een bijdrage wordt gevraagd. Dat kan betekenen dat in een natuurvergunning een extra emissiereductie wordt gevraagd.

“Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheid om in de individuele vergunningverlening een bijdrage te vragen als passende maatregel voor effecten voor extra emissiereductie.”

Dus als voor een bepaalde activiteit moet worden beoordeeld of hiervoor een natuurvergunning nodig is, dan hoeft alleen te worden gekeken naar de stikstof tot 25 km van de emissiebron (stal, bedrijf/industrie, verkeer, etc.). Er hoeft niet te worden gekeken naar de stikstof op een afstand verder dan 25 km. Maar als er een natuurvergunning nodig is voor de activiteit, dan kan in die natuurvergunning wel (bijvoorbeeld) een extra emissiereductie worden vereist vanwege stikstof op een afstand verder dan 25 km.

De vaste afstandsgrens van 25 km voor stikstof geldt alleen voor individuele projecten en niet voor totale deposities in het kader van de monitoring van de structurele aanpak.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Wetsvoorstel natuurcompensatiebank

Het kabinet wil in het kader van de stikstofproblematiek een natuurcompensatiebank instellen. Deze natuurcompensatiebank moet ervoor zorgen dat projecten met een groot maatschappelijk belang doorgang kunnen vinden. Na de aankondiging hiervan in een Kamerbrief van 19 februari 2020, is op 25 november 2020 een concept wetsvoorstel bekend gemaakt.

Achtergrond

Door de stikstofproblematiek liggen veel projecten die stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kunnen veroorzaken, stil. Het kabinet vindt het van belang dat projecten die een groot maatschappelijk belang vertegenwoordigen, door kunnen gaan. Het gaat daarbij om projecten met een dwingende reden van groot openbaar belang, waarvoor geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke projecten moeten dan compenserende maatregelen worden getroffen.

Dergelijke projecten kunnen ondanks een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied toch doorgang vinden, mits aan de volgende drie criteria wordt voldaan:

  • er zijn geen alternatieven voor het project (A);
  • het project is een dwingende reden van groot openbaar belang (D);
  • voor het project worden compenserende maatregelen getroffen (C).

Deze projecten worden ook wel ‘adc-projecten’ genoemd.

Om ervoor te zorgen dat projecten met een dwingende reden van groot openbaar belang door kunnen gaan, investeert het kabinet in compensatienatuur. Dit zijn natuurmaatregelen die kunnen worden ingezet voor het compenseren van eventuele natuurschade door stikstofdepositie.

Deze compenserende maatregelen worden op ‘voorraad’ opgenomen in een natuurcompensatiebank. Een project met een dwingende reden van groot openbaar belang kan dan aan het ‘c-criterium’ voldoen door compenserende maatregelen uit de natuurcompensatiebank te benutten.

Om de natuurcompensatiebank juridisch te borgen, is een concept voor het wetsvoorstel natuurcompensatiebank voorbereid.

Wetsvoorstel natuurcompensatiebank

Het wetsvoorstel natuurcompensatiebank voorziet in een wijziging van de Wet natuurbescherming (en later de Omgevingswet). De wetswijziging moet de natuurcompensatiebank juridisch borgen. In het wetsvoorstel wordt de natuurcompensatiebank een natuurcompensatieregister genoemd.

Definities

In het wetsvoorstel wordt een aantal definities opgenomen.

Voor een ‘adc-project’ wordt de volgende definitie opgenomen:

“project: project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van een bestuursorgaan van het Rijk of een waterschap of een bij ministeriële regeling aangewezen bestuursorgaan dat nodig is om een dwingende reden van groot openbaar belang die bestaat in het voorkomen of beperken van overstromingen, de veiligheid van infrastructuur of de nationale veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard”.

Uit deze definitie volgt al dat het wetsvoorstel voor het natuurcompensatieregister een onderscheid maakt tussen twee ‘typen’ adc-projecten, namelijk:

  • adc-projecten die bestaan in het voorkomen of beperken van overstromingen, de veiligheid van infrastructuur of de nationale veiligheid;
  • overige adc-projecten.

Bij de overige adc-projecten kan het gaan om projecten die bijvoorbeeld verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, voor het milieu wezenlijke gunstige effecten of redenen van sociale of economische aard.

Het onderscheid tussen deze twee ‘typen’ adc-projecten komt ook elders in het wetsvoorstel terug.

Voor een ‘natuurcompensatiemaatregel’ wordt de volgende definitie opgenomen:

maatregel die strekt tot het vergroten van de oppervlakte of het verbeteren van de kwaliteit van voor stikstof gevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten, genoemd in bijlage I of II bij de Habitatrichtlijn, of voor stikstof gevoelige leefgebieden van vogels als bedoeld in artikel 4 van de Vogelrichtlijn”.

Met deze definitie wordt duidelijk gemaakt dat een natuurcompensatiemaatregel is bedoeld om aan de ‘ADC-criteria’ te voldoen.

Natuurcompensatieregister

Het natuurcompensatieregister wordt juridisch geborgd in artikel 5a.2 e.v. van de Wet natuurbescherming. Het register bevat de natuurcompensatiemaatregelen die voor een adc-project beschikbaar zijn als compenserende maatregel. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen (1) maatregelen die beschikbaar zijn voor adc-projecten voor het voorkomen of beperken van overstromingen, de veiligheid van infrastructuur of de nationale veiligheid en (2) maatregelen die beschikbaar zijn voor overige adc-projecten. In het register kan dus worden bepaald dat bepaalde natuurcompensatiemaatregelen alleen beschikbaar zijn voor het eerste ‘type’ adc-projecten.

Natuurcompensatiemaatregelen worden pas in het natuurcompensatieregister opgenomen als ze zijn uitgevoerd of als de uitvoering ervan voldoende zeker is. Zodra de maatregelen in het register zijn opgenomen, kunnen ze voor een adc-project worden gereserveerd en aan een adc-project worden toegedeeld. Dat kan in een natuurvergunning, een omgevingsvergunning voor de activiteit natuur, een tracébesluit of een bij ministeriële regeling aangewezen besluit.

Nadere regels

Bij ministeriële regeling kunnen nog nadere regels worden gesteld over de natuurcompensatiebank. Die regels kunnen bijvoorbeeld gaan over de adc-projecten die gebruik kunnen maken van de natuurcompensatiebank en een prioritering van die projecten. Ook kunnen er bijvoorbeeld regels worden gesteld over het reserveren en toedelen van natuurcompensatiemaatregelen en meet- of rekenvoorschriften.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Verkeersbewegingen behoren tot vergund project

Als voor een bepaald project een natuurvergunning is verleend, dan geldt die ook voor de verkeersbewegingen die inherent zijn aan dat project. Dat bevestigde de Raad van State in een uitspraak van 18 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2760).

Wat is er aan de hand?

Als er de afgelopen jaren een natuurvergunning werd verleend, dan werd daarin over het algemeen niet (expliciet) de stikstofdepositie veroorzaakt door verkeersbewegingen betrokken. Dat is de laatste periode anders geworden; nu moet de stikstofdepositie veroorzaakt door verkeersbewegingen wél expliciet worden betrokken.

Zoals ik in mijn blog ‘Stikstof: verkeer in de referentie- en beoogde situatie’ van 2 november 2020 heb toegelicht, is er in de praktijk discussie over de vraag hoe de beoordeling van verkeersbewegingen moet plaatsvinden als de referentiesituatie bestaat uit een toestemming waarin verkeersbewegingen niet (expliciet) zijn beoordeeld. De Raad van State heeft daarover in een uitspraak van 9 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2170) duidelijkheid gegeven voor zover het gaat om bestemmingsplannen.

Oordeel van de rechter

De Raad van State heeft die uitspraak nu bevestigd voor natuurvergunningen. Dit betekent dat als een natuurvergunning is verleend voor een bepaald project, deze ook geldt voor de verkeersbewegingen die inherent zijn aan dat project. Daartoe heeft de Raad van State het volgende overwogen.

De Afdeling overweegt allereerst dat een Wnb-vergunning wordt verleend voor een project, zoals de oprichting, uitbreiding of exploitatie van een veehouderij. Bij de verlening van een Wnb-vergunning voor een dergelijk project moeten alle gevolgen van dat project voor Natura 2000-gebieden worden beoordeeld.

Onder verwijzing naar de uitspraak van 9 september 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:2170, onder 7), overweegt de Afdeling dat dat ook geldt voor transportbewegingen die inherent zijn aan de exploitatie van een veehouderij. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan verkeersbewegingen van tractoren en het aan- en afvoerverkeer van vee. Het uitvoeren van die verkeersbewegingen is noodzakelijk voor een veehouderij en is een gevolg van dat project.

Uit het voorgaande volgt dat de gevolgen van de emissie van de verkeersbewegingen bij de verlening van een Wnb-vergunning voor een veehouderij moeten worden betrokken en beoordeeld. (…)

Naar uit het hiervoor onder 6 overwogene volgt, moet een Wnb-vergunning voor een veehouderij worden geacht tevens te zijn verleend voor de daarmee gepaard gaande verkeersbewegingen. De beoordeling van de vraag of, zoals SLB heeft betoogd, al dan niet een onvolledige vergunning is verleend, hoort dan ook in die procedure thuis.”

Gelet op deze uitspraak van de Raad van State kan aan de discussie in de praktijk een einde komen. Als voor een project eerder een natuurvergunning is verleend, dan geldt die ook voor de verkeersbewegingen die inherent zijn aan dat project.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Regeling gerichte opkoop veehouderijen

De Regeling gerichte opkoop veehouderijen gaat van start. Deze regeling treedt op 4 november 2020 in werking en is bedoeld om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te laten dalen.

Achtergrond

De stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in Nederland moet omlaag. Mede met het oog daarop heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister) de structurele aanpak stikstof en het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering voorgesteld.

Een manier om de stikstofuitstoot te verminderen, is het aankopen en definitief beëindigen van veehouderijen nabij stikstofgevoelige, overbelaste Natura 2000-gebieden. Het gaat daarbij om een gerichte opkoop van veehouderijen, namelijk ‘piekbelasters’. Om dit mogelijk te maken, heeft de minister de ‘Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden’ vastgesteld. Deze is op 3 november 2020 in de Staatscourant gepubliceerd en treedt op 4 november 2020 in werking.

Het gaat dus om een regeling die het voor provincies mogelijk maakt om veehouderijen met een piekbelasting op stikstofgevoelige, overbelaste Natura 2000-gebieden op te kopen. Daarvoor verstrekt de minister een uitkering aan de provincie.

Wie komt in aanmerking?

Veehouderijen die in aanmerking kunnen komen voor de Regeling gerichte opkoop veehouderijen, zijn veehouderijen:

  • waar (1) melkvee, pluimvee (incl. kalkoenen) en/of varkens worden gehouden of waar (2) vleeskalveren, ander vleesvee en/of melkgeiten worden gehouden;
  • die binnen een straal van 10 km vanaf (de maatgevende hectares binnen) een stikstofgevoelig, overbelast Natura 2000-gebied liggen en
  • die in het afgelopen jaar meer dan 2 mol N/ha/jaar op het Natura 2000-gebied heeft veroorzaakt en
  • waar, voor zover het veehouderijen met productierecht betreft (melkvee, pluimvee (incl. kalkoenen), varkens), het benodigde productierecht voor minstens 80% zonder beperking ter beschikking staat aan de veehouderij.

Is deelname vrijwillig?

Deelname aan de Regeling gerichte opkoop veehouderijen is vrijwillig. In de toelichting op de regeling staat namelijk vermeld dat het aankopen van veehouderijen op vrijwillige basis plaatsvindt. De provincies zullen hierbij in het algemeen het initiatief nemen. Het aankopen van veehouderijen is namelijk onderdeel van een gebiedsproces.

Waarvoor geldt de uitkering?

De uitkering voor de provincie is bedoeld voor het financieren van kosten in verband met de aankoop van een veehouderij die betrekking hebben op:

  • het laten vervallen van productierecht;
  • het verkrijgen van bedrijfsmiddelen en bedrijfsgebouwen;
  • het verkrijgen van landbouwgrond;
  • de sloop van bedrijfsgebouwen.

De koopsom wordt gebaseerd op de marktwaarde van de hiervoor genoemde vermogensbestanddelen (bedrijfsgebouwen, bedrijfsmiddelen en landbouwgrond).

Blijvende stikstofreductie en afspraken

Als een provincie een veehouderij op grond van de Regeling gerichte opkoop veehouderijen aankoopt, moet de provincie waarborgen dat de aankoop zorgt voor een blijvende vermindering van de stikstofemissie. Daarvoor moet de provincie in ieder geval het volgende regelen.

Voorafgaand aan de levering van de bedrijfsmiddelen, bedrijfsgebouwen en landbouwgrond en binnen 1 jaar na het sluiten van de koopovereenkomst (of binnen de gangbare termijn voor een productieronden van de betreffende diersoort indien die termijn langer is dan 1 jaar):

  1. moeten de activiteiten van de veehouderij op de vestiging zijn beëindigd en de meststoffen zijn verwijderd;
  2. moet het productierecht dat nodig is voor het houden van vee op de betreffende vestiging komen te vervallen;
  3. moeten de milieutoestemming en/of natuurvergunning voor de veehouderij worden ingetrokken of zodanig worden aangepast dat er niet langer een veehouderij is toegestaan.

In de koopovereenkomst moet de provincie met de veehouderij afspreken dat:

  1. de veehouder niet elders in Nederland een veehouderij zal vestigen of overnemen;
  2. de veehouderij anderszins medewerking zal verlenen aan het realiseren van een blijvende vermindering van de stikstofemissie vanaf de vestiging.

De provincie moet verder regelen dat:

  1. de planologische bestemming van de vestiging van de veehouderij zodanig wordt gewijzigd dat er niet langer een veehouderij is toegestaan;
  2. bij aankoop van landbouwgrond waarbij de restwaarde lager is dan de subsidiabele kosten, op tijd contractueel wordt vastgelegd onder welke voorwaarden die grond gebruikt kan worden en de planologische bestemming van die grond hiermee in overeenstemming wordt gebracht.

Wat gebeurt er met de stikstofreductie?

Het doel van de Regeling gerichte opkoop veehouderijen is om de stikstofdepositie op stikstofgevoelige, overbelaste Natura 2000-gebieden te verminderen. Maar voor zover het hoofddoel in voldoende mate is bereikt – “dat wil zeggen voor zover de afname van de stikstofdepositie niet op grond van de Habitatrichtlijn moet worden ingezet voor natuurbehoud” – komt stikstofruimte vrij “die in beginsel voor andere activiteiten kan worden gebruikt”, zo is te lezen in de toelichting op de regeling.

Die stikstofruimte zou dan kunnen worden gebruikt “voor het legaliseren van de meldingen, en voor het resterende deel voor alle ontwikkelingen die in dat gebied noodzakelijk respectievelijk gewenst zijn, inclusief rijksprojecten. (…) Daarnaast kan de ruimte worden betrokken bij eventuele problematiek die volgt uit de uitzonderingen op het niet-vergunningsplichtig zijn van bemesten.”

Deadlines

De Regeling gerichte opkoop veehouderijen vervalt op 1 november 2021. Deze blijft wel van toepassing op aanvragen op grond van deze regeling die vóór 1 november 2021 zijn gedaan.

Een koopovereenkomst moet uiterlijk 4 mei 2022 zijn gesloten.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Stikstof: verkeer in de referentie- en beoogde situatie

Bij het beoordelen van de stikstofdepositie van een plan of project moet ook de stikstofdepositie veroorzaakt door verkeersbewegingen worden betrokken. In de praktijk is er discussie over de vraag hoe deze beoordeling moet plaatsvinden als de referentiesituatie bestaat uit een toestemming waarin verkeersbewegingen niet (expliciet) zijn beoordeeld. Een uitspraak van de Raad van State van 9 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2170) schept hierover duidelijkheid.

Wat is er aan de hand?

Als er de afgelopen jaren een natuurvergunning werd verleend, dan werd daarin over het algemeen niet (expliciet) de stikstofdepositie veroorzaakt door verkeersbewegingen betrokken. Dat is de laatste periode anders geworden; nu moet de stikstofdepositie veroorzaakt door verkeersbewegingen wél expliciet worden betrokken.

Maar hoe ga je daarmee dan om als de referentiesituatie bestaat uit een natuurvergunning waarin de stikstofdepositie veroorzaakt door verkeersbewegingen niet (expliciet) is betrokken? Moet je die verkeersbewegingen dan als nieuwe bron in de beoogde situatie opnemen? Of mag je die verkeersbewegingen ook al in de referentiesituatie meenemen als duidelijk is dat deze inherent zijn aan het project waarvoor de natuurvergunning is verleend? Denk bijvoorbeeld aan een natuurvergunning die is verleend voor een veehouderij. Daarin is over het algemeen alleen de stikstofdepositie veroorzaakt door het houden van dieren in stallen beoordeeld. Maar het is een feit dat daaraan bepaalde verkeersbewegingen inherent zijn; denk bijvoorbeeld aan het aan- en afvoeren van dieren en het aanvoeren van veevoeders.

Vergelijkbare vragen spelen bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.

Oordeel van de rechter

Over deze vragen heeft de Raad van State op 9 september 2020 een uitspraak gedaan. De uitspraak gaat over het vaststellen van een bestemmingsplan. In de uitspraak heeft de Raad van State het volgende geoordeeld.

De Afdeling overweegt als volgt over de vraag of de in het plan opgenomen ontwikkelingsmogelijkheden leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen waarvan de negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden hadden moeten worden beoordeeld.

De Afdeling overweegt dat in de referentiesituatie sprake is van verkeersbewegingen van en naar de veehouderijen in het plangebied. Deze verkeersbewegingen fluctueren binnen een bandbreedte door bijvoorbeeld de inzet van kleinere (meer) of grotere (minder) vrachtwagens van en naar deze veehouderijen. Zoals de raad heeft toegelicht, kan daarom in redelijkheid ervan worden uitgegaan dat tussen een toename van het aantal dieren en een toename van het aantal transportbewegingen niet steeds een direct verband bestaat. Gelet hierop, mag de raad bij de vaststelling van de aantallen verkeersbewegingen in de referentiesituatie uitgaan van een representatieve invulling.

De Afdeling overweegt dat de verkeersgevolgen die zijn toe te rekenen aan de maximale planologische mogelijkheden van het plan eveneens mogen worden beoordeeld aan de hand van een representatieve invulling van het aantal verkeersbewegingen. De raad kon daarom, bij dit conserverende plan met beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, op voorhand ervan uitgaan dat geen significante gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden zullen ontstaan. De raad had immers geen aanleiding om aan te nemen dat de bandbreedte van het aantal verkeersbewegingen in de referentiesituatie door het plan zou worden overschreden. Dit betekent dat pas in het geval dat aannemelijk wordt gemaakt dat ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan de verkeersgevolgen wezenlijk zullen verschillen van de referentiesituatie, de raad een onderzoek dient te verrichten naar de significante gevolgen van de toename van het aantal verkeersbewegingen voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in hetgeen BMF heeft gesteld geen aanleiding hoeven zien voor de verwachting dat het aantal verkeersbewegingen in de referentiesituatie en de maximale planologische mogelijkheden wezenlijk van elkaar zullen verschillen, zodat de raad in redelijkheid geen onderzoek hoefde te doen naar de significante gevolgen van een mogelijke toename van het aantal verkeersbewegingen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Uit deze uitspraak volgt dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan voor het beoordelen van de stikstofdepositie veroorzaakt door verkeersbewegingen mag worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.

Daarnaast kan uit deze uitspraak worden afgeleid dat verkeersbewegingen die inherent zijn aan de activiteiten die zijn toegestaan in de referentiesituatie, in de referentiesituatie mogen worden betrokken. Naar mijn mening valt niet in te zien waarom dit voor natuurvergunningen anders zou zijn.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

1 4 5 6 7 8 10