Eisen voor vaststellen THT-datum

We verspillen jaarlijks veel voedsel. De houdbaarheidsdatum lijkt daarvan een grote boosdoener, en staat dan ook hoog op de agenda van de politieke partijen. Vanuit een oogpunt van voedselveiligheid is het echter niet mogelijk om de houdbaarheidsdatum volledig af te schaffen. De fabrikanten moeten kunnen bewijzen dat een product veilig is om te eten in de periode die zij op de verpakking zetten.

Alleen levensmiddelen die veilig zijn mogen in de handel worden gebracht. Levensmiddelenbedrijven moeten zich daarom in alle stadia van de productie, verwerking en distributie aan veel regels houden. Dit is geregeld in de Europese Algemene levensmiddelen verordening (Verordening (EG) nr. 178/2002).

Het komt soms voor dat levensmiddelen uit de schappen van een winkel gehaald moeten worden. Ook komt het soms voor dat consumenten worden gewaarschuwd dat ze een levensmiddel dat zij hebben gekocht, niet meer mogen nuttigen. De reden is dan dat niet zeker is of de voedselveiligheid is gewaarborgd. Dit komt met name voor bij levensmiddelen waarvoor microbiologische criteria gelden. Het gaat daarbij vooral om vlees, vis en zuivelproducten, waarvoor strenge criteria gelden ten aanzien van bijvoorbeeld Salmonella, E. coli en Listeria monocytogenes. Hieraan zijn strenge eisen gesteld om ervoor te zorgen dat de voedselveiligheid wordt gewaarborgd. Deze eisen zijn vastgelegd in de Europese Verordening voor microbiologische criteria (Verordening (EG) nr. 2073/2005).

Voor deze levensmiddelen geldt dat op het etiket moet worden vermeld wat de uiterste consumptiedatum is, en dus niet de datum van minimale houdbaarheid.

Steeds is bepaald voor welk stadium een microbiologisch criterium geldt. Vaak is dat voor de duur van de houdbaarheidstermijn. Dit betekent dat levensmiddelenbedrijven moeten kunnen aantonen op welke manier zij ervoor zorgen dat gedurende de houdbaarheidstermijn aan het microbiologisch criterium wordt voldaan. Dit kan bijvoorbeeld door beschikbare wetenschappelijke literatuur en onderzoeksgegevens over de groei- en overlevingseigenschappen van de betrokken micro-organismen te raadplegen. Maar soms moeten ook aanvullende testen worden uitgevoerd.

Om ervoor te zorgen dat dit criterium niet wordt overschreden en de voedselveiligheid gewaarborgd blijft, is het dus belangrijk om een houdbaarheidsdatum vast te stellen. Deze datum moet op het etiket van een levensmiddel worden vermeld. Dit is geregeld in de Europese Etiketteringsverordening (Verordening (EU) nr. 1169/2011). In deze verordening zijn speciale regels vastgesteld voor levensmiddelen die uit microbiologisch oogpunt zeer bederfelijk zijn en daarom na korte tijd een gevaar voor de menselijke gezondheid kunnen opleveren. Voor deze levensmiddelen geldt dat op het etiket moet worden vermeld wat de uiterste consumptiedatum is, en dus niet de datum van minimale houdbaarheid.

De houdbaarheidsdatum, of beter gezegd: de uiterste consumptiedatum, is dus belangrijk om de voedselveiligheid van bepaalde levensmiddelen te waarborgen. Het (volledig) afschaffen van deze datum is dan ook niet mogelijk.

Listeria monocytogenes als boosdoener voor toezicht NVWA

Sinds vorig jaar lijkt het voldoen aan microbiologische criteria, in het bijzonder Listeria monocytogenes, een van de speerpunten in het toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) bij levensmiddelenbedrijven. De bedrijven die hiermee worden geconfronteerd, lopen vaak tegen dezelfde problemen aan in het kader van het toezicht.

Algemeen

Levensmiddelenbedrijven moeten in alle stadia van de productie, verwerking en distributie de voedselveiligheid in acht nemen. De basiscriteria daarvoor zijn vastgelegd in de Algemene levensmiddelenverordening (Verordening (EG) nr. 178/2002).

Om de voedselveiligheid te waarborgen, zijn in de Verordening inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) nr. 852/2004) algemene hygiënevoorschriften op het gebied van levensmiddelen vastgesteld. In deze verordening is onder andere bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven, voor zover van toepassing, moeten voldoen aan de microbiologische criteria voor levensmiddelen.

Verordening microbiologische criteria

Deze criteria zijn vastgelegd in de Verordening microbiologische criteria (Verordening (EG) nr. 2073/2005). Het gaat daarbij onder andere om criteria ten aanzien van Listeria monocytogenes, Salmonella en E. coli. De criteria gelden vooral voor vlees, vis en zuivelproducten.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening microbiologische criteria (VMC) moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor zorgen dat levensmiddelen voldoen aan de desbetreffende microbiologische criteria zoals aangegeven in bijlage I bij de VMC. Daartoe moeten de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen, met inbegrip van de detailhandel, de nodige maatregelen nemen, in het kader van hun op HACCP gebaseerde procedures en de toepassing van goede hygiënepraktijken, om te bereiken dat:

  • de bevoorrading met en de behandeling en verwerking van de grondstoffen en levensmiddelen onder hun beheer zodanig geschieden dat aan de proceshygiënecriteria wordt voldaan;
  • de producten onder redelijkerwijs te verwachten omstandigheden bij de distributie, de opslag en het gebruik kunnen voldoen aan de voedselveiligheidscriteria die voor hun hele houdbaarheidstermijn gelden.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, VMC verrichten de voor de vervaardiging van het product verantwoordelijke exploitanten van levensmiddelenbedrijven voor zover nodig studies overeenkomstig bijlage II bij de VMC om na te gaan of gedurende de hele houdbaarheidstermijn aan die criteria wordt voldaan. Dit geldt met name voor kant-en-klare levensmiddelen die als voedingsbodem voor Listeria monocytogenes kunnen dienen en waarbij die bacterie een risico voor de volksgezondheid kan inhouden.

Listeria monocytogenes

Een belangrijke categorie levensmiddelen waarvoor Listeria monocytogenes als een microbiologisch criterium geldt, zijn kant-en-klare levensmiddelen die als voedingsbodem voor Listeria monocytogenes kunnen dienen. Onder kant-en-klare levensmiddelen vallen de levensmiddelen die door de producent of de fabrikant bedoeld zijn om rechtstreeks door de mens te worden geconsumeerd, zonder dat verhitting of een andere bewerking nodig is om relevante micro-organismen te elimineren of tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen.

Voor kant-en-klare levensmiddelen die als voedingsbodem voor Listeria monocytogenes kunnen dienen, geldt het volgende criterium ten aanzien van Listeria monocytogenes:

  • n=5, c=0, 100 kve/gram voor de duur van de houdbaarheidstermijn;
  • n=5, c=0, afwezig in 25 gram voordat het levensmiddel de directe controle van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf die het geproduceerd heeft, heeft verlaten.

Hierbij is van belang dat het criterium van 100 kve/gram voor de duur van de houdbaarheidstermijn van toepassing is als de producent tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat het product gedurende de gehele houdbaarheidstermijn aan de grenswaarde van 100 kve/gram zal voldoen. De exploitant kan intermediaire grenswaarden tijdens het proces vaststellen, die zo laag moeten zijn dat de grenswaarde van 100 kve/gram aan het einde van de houdbaarheidstermijn niet wordt overschreden.

Toezicht NVWA

In de praktijk is deze bepaling vaak de ‘boosdoener’ voor het toezicht van de NVWA. Op basis van constateringen stelt de NVWA dan dat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf niet tot haar tevredenheid heeft aangetoond dat een product gedurende de gehele houdbaarheidstermijn aan de grenswaarde van 100 kve/gram zal voldoen.

Over het algemeen stuurt de NVWA daartoe eerst een waarschuwing aan het desbetreffende levensmiddelenbedrijf. In die waarschuwing staat dan veelal vermeld dat vanwege het ontbreken van toereikende studies niet het criterium van 100 kve/gram voor de duur van de houdbaarheidstermijn mag worden toegepast, maar het criterium van n=5 afwezig in 25 gram moet worden toegepast.

Daarnaast stelt de NVWA in de waarschuwing dat aanvullende studies overeenkomstig bijlage II bij de VMC moeten worden uitgevoerd om aan te tonen dat het product gedurende de gehele houdbaarheidstermijn aan de grenswaarde van 100 kve/gram zal voldoen. Voor het moeten uitvoeren van deze aanvullende studies bestaat echter niet altijd zonder meer grondslag.

Om aan te tonen dat aan de grenswaarde van 100 kve/gram wordt voldaan, eist de NVWA vaak zogenaamde challengetesten. Ook daarvoor bestaat echter in de VMC geen, althans niet zonder meer, grondslag.

Het kan dan ook raadzaam zijn om op een waarschuwing (en een eventueel daarop volgend besluit) van de NVWA te reageren. Het is echter ook van belang om tot tevredenheid van de NVWA te kunnen aantonen dat een product gedurende de gehele houdbaarheidstermijn aan de grenswaarde van 100 kve/gram zal voldoen, om op die manier niet meer aan het criterium van n=5 afwezig in 25 gram te hoeven voldoen.

Bij het uitvoeren van de (aanvullende) studies moet rekening worden gehouden met Infoblad 85 van de NVWA, het Guidance Document (‘Guidance Document on Listeria monocytogenes shelf-life studies for ready-to-eat foods’) en het Technical Guidance Document (‘Technical Guidance Document for conducting shelf-life studies on Listeria monocytogenes in ready-to-eat foods’). Ook de toepassing hiervan leidt in de praktijk regelmatig tot discussies met de NVWA. Het is dan ook goed om na te (laten) gaan waartoe u wel of niet gehouden bent.

mw. mr. Franca Damen

De primaire productie in het levensmiddelenrecht

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten zich aan een groot aantal regels houden. Tot deze regels behoren onder andere de in verschillende Europese verordeningen vastgelegde algemene regels en hygiënevoorschriften. In de desbetreffende verordeningen wordt voor de van toepassing zijnde voorschriften een onderscheid gemaakt tussen, kort gezegd, levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met de primaire productie en andere levensmiddelenbedrijven. In een strafrechtelijke kwestie kwam dit onderscheid aan de orde. Hierover schreef de advocaat-generaal van het Parket bij de Hoge Raad een conclusie (ECLI:NL:PHR:2016:1446), welke door de Hoge Raad in een arrest van 31 januari 2017 is overgenomen (ECLI:NL:HR:2017:119).

Situatie

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bewezen verklaard dat de exploitant van een slachthuis een aantal voorschriften in het kader van het levensmiddelenrecht heeft overtreden. Het slachthuis heeft namelijk, kort gezegd, een geslacht schaap aan een eindverbruiker geleverd zonder zich daarbij te houden aan de voorschriften die voor hem, als exploitant van een levensmiddelenbedrijf, gelden.

Tegen het arrest van het gerechtshof heeft het slachthuis beroep in cassatie ingesteld. In het beroep heeft het slachthuis onder andere betoogd dat het incidenteel leveren van een schaap aan een eindgebruiker valt onder de uitzonderingsbepalingen die in Verordening (EG) nr. 852/2004 en Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn opgenomen.

Juridisch kader

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten zich houden aan de toepasselijke voorschriften van het levensmiddelenrecht. Deze zijn onder andere vastgelegd in Verordening (EG) nr. 178/2002 (Algemene levensmiddelen verordening), Verordening (EG) nr. 852/2004 (Hygiëneverordening) en Verordening (EG) nr. 853/2004 (Hygiëneverordening voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong).

Het toepassingsbereik van de desbetreffende verordeningen is in die verordeningen vastgelegd. Voor zover relevant voor onderhavige kwestie geldt het volgende.

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 178/2002 bepaalt dat deze verordening niet van toepassing is op de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik, noch op de huishoudelijke bereiding, behandeling of opslag van levensmiddelen voor particulier huishoudelijk gebruik.

Onder de primaire productie wordt verstaan:

“de productie, het fokken en het telen van primaire producten tot en met het oogsten, het melken en de productie van landbouwhuisdieren, voorafgaande aan het slachten; dit begrip omvat tevens de jacht, de visvangst, en de oogst van wilde producten”

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 bepaalt dat deze verordening niet van toepassing is met betrekking tot de rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden primaire producten aan de eindverbruiker of de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert. De definities uit Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn van overeenkomstige toepassing.

Van deze definities is voor onderhavige kwestie ook de definitie van ‘stadia van de productie, verwerking en distributie’ van belang:

“alle stadia, met inbegrip van invoer, vanaf de primaire productie van een levensmiddel tot en met opslag, vervoer, verkoop of levering daarvan aan de eindverbruiker en, voorzover van toepassing, invoer, productie, vervaardiging, opslag, vervoer, distributie, verkoop en levering van diervoeder”

In het kader van de hygiënevoorschriften zoals opgenomen in Verordening (EG) nr. 852/2004 en Verordening (EG) nr. 853/2004 wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met primaire productie en de daarmee verband houdende bewerkingen (zoals bedoeld in bijlage I van Verordening (EG) nr. 852/2004) en
  • exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met enig stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen dat volgt op de stadia van de primaire productie en daarmee verband houdende bewerkingen.

Conclusie advocaat-generaal

In zijn conclusie wijst de advocaat-generaal er op dat de primaire productie van levensmiddelen, zoals een schaap dat voor consumptie bestemd is, blijkens artikel 3 van Verordening (EG) nr. 178/2002 aan het begin van de keten van productie, verwerking en distributie staat. Deze verordening onderscheidt duidelijk de primaire productie van opslag, vervoer, verkoop en levering aan de eindgebruiker.

De primaire productie is het oorspronkelijk tot stand brengen, doen ontstaan, het oorspronkelijk fokken of telen van een dier respectievelijk een gewas. De verkoop of levering van een dier aan de eindgebruiker volgt daarna.

Voor zover artikel 1 van Verordening (EG) nr. 178/2002 bepaalt dat deze verordening niet van toepassing is op de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik (noch op de huishoudelijke bereiding, behandeling of opslag van levensmiddelen voor particulier huishoudelijk verbruik), gaat het naar het oordeel van de advocaat-generaal om de primaire productie voor eigen huishoudelijk gebruik.

Als sprake is van primaire productie, gericht op uiteindelijk huishoudelijk gebruik van een andere gebruiker, dan is hierop Verordening (EG) nr. 178/2002 wel van toepassing.

Steun voor het onderscheid tussen enerzijds de primaire productie en anderzijds de volgende fasen van productie, verwerking of distributie, kan naar het oordeel van de advocaat-generaal worden gevonden in de considerans voor Verordening (EG) nr. 852/2004, waar de primaire productie wordt onderscheiden van het in de handel brengen. Ook uit de considerans voor Verordening (EG) nr. 853/2004 volgt dat de primaire productie zich onderscheidt van de volgende fasen van productie, verwerking en distributie.

De uitzondering op het van toepassing zijn van Verordening (EG) nr. 178/2002, zoals hiervoor besproken, beperkt zich tot de primaire producent. De uitzondering geldt dus niet voor, kort gezegd, handelsbedrijven.

Het slachthuis is dan ook geen primaire producent. Dat betekent dat de voorschriften uit onder andere Verordening (EG) nr. 178/2002, Verordening (EG) nr. 852/2004 en Verordening (EG) nr. 853/2004 van toepassing zijn. Omdat het slachthuis niet alle relevante voorschriften uit die verordeningen heeft nageleefd, was sprake van een overtreding.

Een overtreding van deze voorschriften is in de huidige wetgeving strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten gelezen in samenhang met artikel 6.2 van de Wet dieren, de Regeling dierlijke bijproducten en de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

mw. mr. Franca Damen

Meerdaadse samenloop bij NVWA boetes

Als aan een bedrijf meerdere boetes zijn opgelegd en die boetes gebaseerd zijn op samenhangende feiten, dan kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid die ertoe leidt dat het totaal van de opgelegde boetes moet worden gematigd. Volgens rechtbank Rotterdam was in de zaak die aan de orde was in de uitspraak van 5 januari 2017, gepubliceerd op 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:163), sprake van een meerdaadse samenloop ten aanzien van drie van de vier door de NVWA opgelegde boetes. De rechtbank stelde zelf een lager boetebedrag vast.

Als sprake is van een overtreding dan kan daartegen handhavend worden opgetreden (zie ook het artikel dat ik daarover eerder schreef). Als het gaat om een overtreding van de levensmiddelenwetgeving wordt vaak een bestuurlijke boete opgelegd.

In de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 5 januari 2017 waren vier boetes aan de orde die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had opgelegd aan een levensmiddelenbedrijf. Het ging daarbij om voorschriften uit Verordening (EG) nr. 852/2004 (Hygiëneverordening). In het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen is bepaald dat het is verboden om in strijd met voorschriften uit deze verordening te handelen.

De NVWA had aan het levensmiddelenbedrijf boetes opgelegd vanwege de volgende overtredingen:

  • de bedrijfsruimten waren niet schoon en niet goed onderhouden;
  • artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking kwamen, waren niet afdoende schoongemaakt;
  • indeling, ontwerp, constructie, de ligging en de afmeting van de ruimtes voor levensmiddelen was niet zodanig dat goede hygiënische praktijken mogelijk waren;
  • er waren geen adequate maatregelen getroffen om ongedierte te bestrijden.

Het bedrijf heeft tegen de vier boetes bezwaar en vervolgens beroep ingediend. Volgens het bedrijf zijn de opgelegde boetes onevenredig hoog.

Uit de wet volgt dat als de hoogte van een bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is bepaald – zoals dat het geval is bij boetes in het kader van de levensmiddelenwetgeving – het bevoegd gezag toch een lagere bestuurlijke boete oplegt als de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete vanwege bijzondere omstandigheden te hoog is.

Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat drie van de vier boetes zijn gebaseerd op samenhangende feiten in dit geval een bijzondere omstandigheid die ertoe leidt dat het totaal van de opgelegde boetes moet worden gematigd. De NVWA heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met deze samenhang in de feiten. De rechtbank heeft de boete daarom zelf lager vastgesteld.

In de praktijk komt het regelmatig voor dat dezelfde feiten tot een overtreding van meerdere voorschriften leiden. Voor iedere overtreding kan een boete worden opgelegd. Uit deze uitspraak volgt duidelijk dat desondanks altijd goed is om te beoordelen of de NVWA de hoogte van bestuurlijke boetes – zoals die bij wettelijk voorschrift zijn vastgesteld – niet had moeten matigen.

mw. mr. Franca Damen

Ontvangen van bezoedelde karkassen is in strijd met Hygiëneverordening

Als een bedrijf bezoedelde karkassen in ontvangst neemt van een ander bedrijf, levert dit een overtreding op van Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne. Dat het bedrijf de tekortkomingen na binnenkomst en vóór verdere verwerking volgens de regelgeving wegneemt, maakt dit naar het oordeel van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) niet anders. Dit volgt uit een uitspraak van het CBb van 16 november 2016, gepubliceerd op 5 december 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:367).

In deze uitspraak gaat het over constateringen van een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij een bedrijf waar bezoedelde karkassen hingen. Volgens de NVWA bleek hieruit dat levensmiddelen niet in alle stadia van de productie, verwerking en distributie zijn beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie.

Dit is in strijd met Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne. Om die reden heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken een boete opgelegd aan het bedrijf.

Het bedrijf heeft tegen de boete bezwaren ingediend. Volgens het bedrijf is geen sprake van een overtreding, omdat zij de tekortkomingen na binnenkomst en vóór verdere verwerking volgens de regelgeving heeft weggenomen. Daarna zijn de karkassen zonder verdere belemmeringen gedistribueerd. Er is nooit een bezoedeld schaap bij de consument terecht gekomen en daarmee is het doel van de regelgeving bereikt.

Het CBb volgt het standpunt van het bedrijf echter niet. Gelet op de feiten en omstandigheden, waaronder in het bijzonder de constatering dat de karkassen op de dag van de controle tussen 7.00 en 9.00 uur bezoedeld bij het bedrijf zijn binnengekomen en de betreffende karkassen daar om 12.00 uur nog in dezelfde toestand hingen, heeft het bedrijf naar het oordeel van het CBb niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van het onverwijld, met de nodige voortvarendheid en op afdoende wijze wegnemen van de tekortkomingen.

De omstandigheid dat uiteindelijk alle karkassen, zoals het bedrijf ter zitting heeft gesteld, voor distributie zouden zijn goedgekeurd en dus niet ongeschikt zijn gebleken voor menselijke consumptie, kan hieraan naar het oordeel van het CBb niet afdoen.

Ook de omstandigheid dat de bezoedeling niet bij het bedrijf heeft plaatsgevonden, doet hieraan niets af. Deze omstandigheid ontslaat het bedrijf namelijk niet van de eigen verplichting om te voldoen aan de hygiënevoorschriften in Verordening (EG) nr. 852/2004.

mw. mr. Franca Damen