Geen bewijs voor causaal verband veehouderij en gezondheidsrisico’s

De bewijskracht voor een causaal verband tussen de veehouderij en volksgezondheidsrisico’s schiet tekort. Dit staat in een Kamerbrief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 3 augustus 2018.

Geen bewijs causaal verband

De Minister gaat in de Kamerbrief van 3 augustus 2018 in op het advies ‘Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen: vervolgadvies’ van de Gezondheidsraad van 14 februari 2018. In dit advies benadrukt de Gezondheidsraad dat de bewijskracht voor een causaal verband tussen de veehouderij en volksgezondheidsrisico’s tekort schiet. Hiervoor is nader onderzoek nodig.

De Gezondheidsraad beveelt wel een verdere reductie van fijnstof en ammoniak aan om de gezondheidsrisico’s van de veehouderij te verminderen. Deze emissies dragen namelijk bij aan de totale concentratie van fijnstof in Nederland en naburige landen. De Gezondheidsraad doet geen voorstellen voor reductieniveaus.

Het kabinet neemt het advies van de Gezondheidsraad over. De inzet van het kabinet voor de emissies uit de veehouderij is gericht op het generiek verminderen van de emissies van fijnstof en ammoniak om zo gezondheidswinst in brede zin te realiseren. Een aantal in gang gezette maatregelen geeft al perspectief op een verdere verbetering van de luchtkwaliteit.

VGO-3

In de Kamerbrief van 3 augustus 2018 geeft de Minister ook aan dat er een vervolgonderzoek loopt op het eerdere onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-onderzoek). Dat betekent dat er een deel 3 komt van het VGO-onderzoek (VGO-3).

De verwachting is dat VGO-3 rond de zomer wordt afgerond.

mw. mr. Franca Damen

De rol van gezondheidseffecten in een planschadezaak

Als een besluit wordt genomen waarin de ontwikkeling van bijvoorbeeld een veehouderij wordt toegestaan, wordt er steeds vaker gereclameerd over mogelijke risico’s voor de volksgezondheid. Daarover bestaat inmiddels veel rechtspraak. Maar hoe zit het met mogelijke gezondheidsrisico’s in een planschadezaak? Daarover deed de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1712) een uitspraak.

Beoordeling verzoek tegemoetkoming planschade

In een planschadezaak wordt beoordeeld of een bepaald besluit – dat op grond van artikel 6.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een grondslag kan zijn voor planschade – leidt tot een planologisch nadeligere situatie dan het vorige planologische regime. Bij deze vergelijking is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het vorige planologische regime mocht worden gerealiseerd. De Raad van State heeft hierover op 28 september 2016 een duidelijke overzichtsuitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2016:2582).

Subjectieve elementen spelen geen rol

Bij de beoordeling spelen subjectieve elementen, zoals een negatieve gevoelswaarde bij een bestemming, geen rol. Alleen de ruimtelijke gevolgen en de objectief te verwachten overlast van een bestemming zijn van belang.

Gezondheidseffecten

De Raad van State komt daarom tot de conclusie dat mogelijke gezondheidseffecten van wonen in de omgeving van een veehouderij geen rol spelen bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade. Reden daarvoor is dat uit onderzoeken geen eenduidige conclusie volgt voor een (oorzakelijk) verband tussen wonen in de omgeving van een veehouderij en risico’s voor de volksgezondheid. Een zodanige conclusie volgt ook niet uit het rapport ‘Veehouderij en Gezondheid Omwonenden’ (VGO-onderzoek). De Raad van State heeft daarover het volgende overwogen:

“In het rapport (…) is geconcludeerd dat geen eenduidig antwoord kan worden gegeven op de vraag of het wonen in de buurt van veehouderijen effect kan hebben op de gezondheid van omwonenden. Dit betekent dat uit het rapport niet kan worden afgeleid dat het wonen in de buurt van veehouderijen tot gezondheidsschade leidt. Op basis van dit rapport kan daarmee geen objectief te verwachten overlast van de nieuwe bestemming worden aangenomen.”

Dat de vrees voor het ontstaan van gezondheidsschade feitelijk van invloed is op de waarde van de woning, zoals de verzoekers om planschade stellen, is niet van belang bij de beoordeling van een verzoek om een tegemoetkoming in planschade. Dat is immers een subjectief element. De angst van toekomstige kopers speelt geen rol in de planologische vergelijking.

Andere ruimtelijke ontwikkelingen

De Raad van State kwam bij andere ruimtelijke ontwikkelingen tot een vergelijkbare conclusie. Daarvoor kan onder andere worden gewezen op uitspraken van de Raad van State over (gevreesde) gezondheidseffecten van windturbines (ECLI:NL:RVS:2017:2025) en (gevreesde) gezondheidseffecten van bovengrondse hoogspanningslijnen (ECLI:NL:RVS:2017:1760).

mw. mr. Franca Damen

Overheid zorgt voor vervolg op VGO-onderzoek

Het onderzoek ‘Veehouderij en Gezondheid Omwonenden’ van juli 2016 krijgt een vervolg. Dit vervolg uit zich in een maatregelenpakket voor de pluimveehouderij om de emissie van fijn stof te reduceren, mogelijke maatregelen om de emissie van ammoniak te reduceren en aanvullende onderzoeken. Op basis van deze aanvullende onderzoeken wordt mogelijk een norm voor endotoxinen voor de buitenlucht ingevoerd.

Lees meer

Ministerie slaat plank mis bij Interimwet veedichte gebieden

Het ministerie van Economische Zaken wil provincies bevoegdheden geven om de veehouderij te reguleren. Daarom wordt de Interimwet veedichte gebieden voorgesteld. Een ontwerp hiervoor heeft tot 23 mei 2017 ter consultatie gelegen. Toepassing van de in het ontwerpwetsvoorstel opgenomen bevoegdheden zal echter een averechts effect hebben. Bovendien worden met het ontwerpwetsvoorstel de bestaande wettelijke bevoegdheden miskend.

Bevoegdheden provincies

Als het aan het ministerie ligt, krijgen provincies de bevoegdheid om de veehouderij te reguleren. Die bevoegdheid kan als volgt worden samengevat:

  • het vaststellen van een programma ‘leefomgeving en veehouderijen’ (plv) met daarin doelstellingen over in ieder geval:
    • het maximum aantal landbouwhuisdieren in het plv-gebied;
    • het maximum aantal landbouwhuisdieren op een veehouderijlocatie in het plv-gebied;
    • het maximum aantal veehouderijlocaties in het plv-gebied;
  • het vaststellen van een verordening voor het bereiken van deze doelstellingen.

Om de doelstellingen te bereiken, kunnen provincies beleidsdoelen en maatregelen vaststellen. Hiervoor zijn in het ontwerpwetsvoorstel geen normen opgenomen. Dat betekent dat provincies geheel vrij zijn in het al dan niet toepassen van de bevoegdheid en de manier waarop zij dat doen.

Doelstellingen van het voorstel

Met de in het ontwerpwetsvoorstel opgenomen bevoegdheden moeten provincies de kwaliteit van de leefomgeving kunnen verbeteren. Maar het begrenzen van het aantal dieren kan, zoals ook in de toelichting op het ontwerpwetsvoorstel wordt opgemerkt, juist een averechts effect hebben.

Veehouderijen kunnen namelijk alleen investeren in emissiereducerende maatregelen als dat economisch verantwoord is. Daarvoor is over het algemeen een schaalvergroting nodig. Maar die wordt met de Interimwet veedichte gebieden juist onmogelijk gemaakt. Doordat veehouderijen dan niet zullen kunnen investeren in emissiereducerende maatregelen, zal geen verduurzaming plaatsvinden en (dus) geen verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarom zal de Interimwet veedichte gebieden een averechts effect hebben.

Bestaande wettelijke instrumenten

Een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving kan al met de bestaande wettelijke instrumenten worden bereikt. Denk aan alle bestaande normen voor verschillende milieuaspecten en de bevoegdheden van provincies en gemeenten tot het vaststellen van verordeningen respectievelijk bestemmingsplannen.

In de toelichting op het ontwerpwetsvoorstel wordt overwogen dat provincies op dit moment geen rechtstreeks werkende regels voor veehouderijen kunnen vaststellen, terwijl daar wel behoefte aan is. Dat wordt zelfs als een van de redenen genoemd waarom een aanvullend wettelijk instrument een meerwaarde heeft.

Provincies hebben op dit moment echter al de bevoegdheid om rechtstreeks werkende regels voor veehouderijen (of andere bedrijven) vast te stellen. Daarvoor kunnen provincies in hun verordening rechtstreeks werkende regels opnemen. De provincie Noord-Brabant maakt zelfs al veelvuldig gebruik van deze bevoegdheid.

Volksgezondheid

In de toelichting op het ontwerpwetsvoorstel wordt veel aandacht besteed aan het belang van de volksgezondheid. Daarvoor wordt vooral gewezen op het rapport ‘Veehouderij en gezondheid omwonenden’ (VGO-rapport).

Ook op basis van de huidige wetgeving moeten provincies en gemeenten bij het nemen van besluiten het belang van de volksgezondheid betrekken. Daar voegt een nieuw wettelijk instrument niets aan toe.

Op dit moment is er echter geen wetenschappelijk bewijs voor een oorzakelijk verband tussen (de omvang van) veehouderijen en gezondheidseffecten. Zo’n verband blijkt ook niet uit het VGO-rapport. Er bestaat op dit moment dan ook geen aanleiding om met het oog daarop maatregelen te treffen.

Feitelijk zal de Interimwet veedichte gebieden ook op dit punt niet tot een verbetering leiden. Door de begrenzing van het aantal dieren zullen veehouderijen, zoals hiervoor toegelicht, namelijk niet meer in emissiereducerende maatregelen kunnen investeren.

Reactie op ontwerpwetsvoorstel

Ik had de eer om namens de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) en de vakgroep varkenshouderij van de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO Varkenshouderij) een reactie op het ontwerpwetsvoorstel in te dienen. Deze reactie is te raadplegen via de website van de NVV.

mw. mr. Franca Damen

1 2 3