Structurele aanpak stikstof

Op 24 april 2020 heeft het kabinet de structurele aanpak stikstof bekend gemaakt. In de betreffende Kamerbrief licht de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit toe welke maatregelen het kabinet neemt om de uitstoot en neerslag van stikstof te verminderen, de natuur te herstellen en de vergunningverlening verder op gang te brengen.

 

Nieuwe punten

De maatregelen – die hierna zullen worden toegelicht – bevatten naar mijn mening weinig nieuws. Wat wel opvalt, zijn de volgende punten.

  1. Er wordt een streefwaarde voor stikstofreductie in 2030 in wet-/regelgeving vastgelegd. Hiervoor moet de stikstofdepositie in 2030 gemiddeld met 255 mol/ha/jaar dalen.
  2. Er wordt een ontwikkelreserve van 20 mol/ha/jaar ingesteld voor het legaal houden van PAS-meldingen en voor projecten met nationale belangen.
  3. De bronmaatregelen zijn vooral gericht op de veehouderij. Deze zien onder andere op nadere eisen aan veevoer, het uitbreiden van weidegang, het emissiearm uitrijden van mest, mestverwerking en de twee hierna te noemen punten.
  4. Er komt een beëindigingsregeling (in de vorm van een subsidieregeling) voor veehouders nabij Natura 2000-gebieden die willen stoppen.
  5. Er komen aangescherpte ammoniakemissienormen voor de veehouderij. Deze zullen (uiteindelijk) niet alleen op nieuwe stallen en renovaties zien, maar ook op bestaande stallen.
  6. Het verleasen van stikstofruimte voor activiteiten met tijdelijke stikstofdepositie wordt binnenkort mogelijk.
  7. Provincies krijgen een ‘goedkeurende’ rol bij extern salderen. Zij moeten toetsen of de activiteit waarvoor iemand extern wil salderen, past binnen de gebiedsgerichte aanpak.
  8. In de gebiedsgerichte aanpak worden niet alleen natuurherstelmaatregelen opgenomen, maar ook de nationale bronmaatregelen en maatregelen die decentrale overheden (zoals provincies en gemeenten) nemen om de stikstofdepositie te laten dalen.

 

Natuurherstelmaatregelen

Maatregelen ten behoeve van natuurbehoud- en herstel

Op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) was de overheid al verplicht om natuurherstelmaatregelen uit te voeren. Het kabinet treft nu extra van deze maatregelen om te voldoen aan de verplichtingen uit de Europese Habitatrichtlijn (artikel 6, eerste en tweede lid). Het gaat onder andere om maatregelen om de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit te verminderen en de natuur en biodiversiteit te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn het versnellen en intensiveren van natuurherstelmaatregelen, het verbeteren van hydrologie in en rondom natuurgebieden, het versneld verwerven en inrichten van gronden en aanplant van nieuw bos ter compensatie van bomenkap.

 

Natuurinclusieve ruimtelijke inrichting

Het is de bedoeling om te zorgen voor een betere ruimtelijke integratie van natuur met andere functies als landbouw, energieopwekking, woningbouw en infrastructuur. Zo moet meer natuurinclusief areaal worden ontwikkeld. De natuur die zo ontstaat, zal niet als Natura 2000-gebied worden aangewezen of leiden tot uitbreiding van bestaande Natura 2000-gebieden.

 

Gebiedsgerichte aanpak

Provincies moeten een gebiedsgerichte aanpak voor de stikstofproblematiek vaststellen. De nationale structurele aanpak stikstof werkt door in deze gebiedsgerichte aanpak en wordt voor een deel gebiedsgericht ingevuld. De gebiedsgerichte aanpak bestaat uit:

  1. natuurherstelmaatregelen;
  2. nationale bronmaatregelen (die gebiedsgericht worden geïmplementeerd);
  3. maatregelen die decentrale overheden (zoals provincies en gemeenten) nemen om de stikstofdepositie te laten dalen.

In alle provincies is inmiddels een plan van aanpak vastgesteld voor de gebiedsgerichte aanpak. Het Rijk wil bestuurlijke afspraken met de provincies maken over de gebiedsgerichte aanpak en deze afspraken voor de zomer formaliseren.

 

Bronmaatregelen

Streefwaarde stikstofreductie voor 2030

Het kabinet stelt een streefwaarde voor stikstofreductie in 2030 vast. Dan moet de stikstofdepositie op ten minste de helft van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde (KDW) worden gebracht. Daarvoor moet de stikstofdepositie gemiddeld met 255 mol/ha/jaar in 2030 dalen. Deze daling bestaat uit de volgende ‘onderdelen’:

  1. Ongeveer 120 mol wordt bereikt door eerder vastgesteld beleid gericht op stikstofreductie in de landbouw, mobiliteit, industrie en energie.
  2. Ongeveer 25 mol wordt bereikt door de maatregelen uit het Klimaatakkoord.
  3. Voor de ongeveer 110 resterende mol neemt het kabinet bronmaatregelen.

De streefwaarde zal in de wet-/regelgeving worden vastgelegd.

 

Ontwikkelreserve

Het kabinet stelt een ontwikkelreserve in van minimaal 20 mol/ha/jaar. Deze is deels bedoeld voor het legaal houden van PAS-meldingen en deels voor nationale belangen (zoals projecten in de infrastructuur, waterveiligheid, woningbouw, defensie en energietransitie).

 

Pakket bronmaatregelen en monitoring & bijsturing

Er wordt een pakket aan bronmaatregelen getroffen. De verplichting hiertoe wordt in wet-/regelgeving vastgelegd. Ook de systematiek voor monitoring en bijsturing van onder andere de streefwaarde en het maatregelenpakket wordt in wet-/regelgeving vastgelegd.

 

Bronmaatregelen in de landbouw
  1. Er wordt geprobeerd om alle inschrijvingen op de warme saneringsregeling voor de varkenshouderij te honoreren, voor zover deze aan de gestelde eisen voldoen. Hiervoor wordt extra budget beschikbaar gesteld.
  2. Er komt een beëindigingsregeling (in de vorm van een subsidieregeling) voor veehouders die willen stoppen, gericht op het verminderen van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Om deel te kunnen nemen aan de regeling moet de veehouderij een bepaalde, nog onbekende, ondergrens aan stikstofdepositie veroorzaken. Veehouderijen met de hoogste stikstofdepositie komen als eerste in aanmerking. De regeling wordt op z’n vroegst begin 2021 opengesteld.
  3. Er komt een ministeriële regeling waarin nadere eisen aan veevoer worden gesteld. De minister heeft deze bevoegdheid op grond van de Spoedwet aanpak stikstof. Er worden maxima gesteld aan het ruw eiwitgehalte in mengvoer (en mogelijk ander krachtvoer) dat een melkveehouder gebruikt. De regeling kan naar verwachting vanaf 1 september 2020 in werking treden. Voor de jaren na 2020 wordt ingezet op een met de sector overeen te komen afsprakenkader, gericht op voermanagementmaatregelen.
  4. De ambitie van het kabinet is om het aantal uren weidegang uit te breiden met 125 uren in 2021 en 250 uren vanaf 2022. Het is nog niet duidelijk of dit wordt vastgelegd en zo ja, hoe.
  5. Het kabinet heeft voornemens voor het emissiearm uitrijden van mest. Daarvoor wil het kabinet bedrijven stimuleren om regenwater op te vangen van staldaken en erf om daarmee mest te kunnen verdunnen. Ook wil het kabinet bezien hoe verdunning in de praktijk daadwerkelijk door kan gaan. Hiervoor moet de meststoffenregelgeving worden aangepast.
  6. Er komt een Subsidieregeling brongerichte verduurzaming voor innovatie in nieuwe staltechnieken (stalmaatregelen). Ook (b)lijken er aangescherpte ammoniakemissienormen te komen voor de veehouderij. Deze zullen gelden voor nieuwe stallen en renovaties. Maar ook bestaande stallen zullen (op termijn) moeten worden aangepast. Boeren worden via subsidie ondersteund bij het doorvoeren van de benodigde aanpassingen.
  7. Boeren die willen extensiveren, omschakelen naar een andere bedrijfsvoering (bijvoorbeeld kringlooplandbouw) of verplaatsen naar een locatie verder weg van een Natura 2000-gebied, worden ondersteund. Het kabinet stelt hiervoor een omschakelfonds in, om de omschakeling financieel mogelijk te maken.
  8. Er wordt centrale mestverwerking voorgesteld, waar emissies worden afgevangen en mest wordt verwerkt tot hoogwaardige meststoffen. Deze meststoffen kunnen als kunstmestvervanger dienen en dan emissiearm worden toegediend of worden geëxporteerd buiten de Nederlandse landbouw. Er wordt een budget beschikbaar gesteld voor een investeringssubsidieregeling.

 

Bronmaatregelen in de industrie en energie

In de industrie wordt de BBT-aanpak verder voortgezet. De maatregelen die de industrie- en energiesector moeten nemen in het kader van het Klimaatakkoord en het Urgenda-arrest zullen ook zorgen voor een reductie van de stikstofuitstoot.

 

Bronmaatregelen in de mobiliteit en bouw

In het wegverkeer zal de uitstoot dalen door een verdere aanscherping van Europese emissienormen voor nieuwe voertuigen. Ook door het (geleidelijk) vervangen van oudere meer vervuilende voertuigen door nieuwere schonere voertuigen zal de uitstoot dalen.

In de bouwsector worden de komende drie jaar gebiedsgerichte pilots met nul-emissie mobiele werktuigen uitgevoerd.

 

Maatregelen voor vergunningverlening

Bestaande mogelijkheden en extern salderen

Vergunningverlening is juridisch gezien al mogelijk op basis van:

De minister is van plan om met de provincies af te spreken dat bij extern salderen een initiatiefnemer zich vooraf meldt bij de provincie over een voorgenomen aankoop. Zo kan de provincie toetsen of de aankoop past binnen de gebiedsgerichte aanpak. Ook bespreekt de minister met de provincies of en zo ja, hoe de gebiedsplannen misschien een afwegingskader kunnen gaan vormen op basis waarvan een aanvraag voor een natuurvergunning met extern salderen kan worden toegewezen of afgewezen.

Bij extern salderen gaat over het algemeen stikstofruimte verloren. De minister onderzoekt of deze stikstofruimte misschien toch kan worden ingezet voor het legaal houden van meldingen en/of een depositiebank voor alle sectoren. 

 

Verleasen

Het verleasen van stikstofruimte wordt binnenkort mogelijk voor activiteiten met een tijdelijke stikstofdepositie.

 

Regionale drempelwaarde

Een regionale drempelwaarde is mogelijk bij Natura 2000-gebieden die onder de KDW zitten of hieronder komen door het maatregelenpakket.

 

Legaal houden van PAS-meldingen

Van de ontwikkelreserve van 20 mol is 11 mol bedoeld voor het legaal houden van PAS-meldingen. De 11 mol is een indicatie van de stikstofdepositie die alle ingediende PAS-meldingen veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Vanwege de natuurkenmerken is de ontwikkelreserve in sommige Natura 2000-gebieden mogelijk niet voldoende. Dan zal er maatwerk moeten worden toegepast binnen de gebiedsgerichte aanpak om, zoveel mogelijk, PAS-meldingen legaal te houden.

Voor activiteiten met een stikstofdepositie onder de 0,05 mol hoefde op grond van het PAS geen PAS-melding te worden gedaan. Hiervoor hoefde alleen een stikstofdepositieberekening te worden gemaakt en bewaard. De overheid moet deze activiteiten nog in kaart brengen. Nadat dat is gebeurd, wordt beoordeeld wat een passende oplossing is voor deze activiteiten. De ontwikkelreserve van 11 mol is dus niet voor deze activiteiten bedoeld.

 

Beweiden en bemesten

Het is nog steeds de inzet van de minister en de provincies om beweiden en bemesten niet vergunningplichtig te maken. Er wordt voorlopig niet actief gehandhaafd. In de Kamerbrief is hierover niet meer duidelijkheid gegeven.

 

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Stikstof, Natura 2000 en de KDW: hoe zit het ook alweer?

Nu stikstof in veel situaties weer een probleem oplevert, is het goed om nog eens op een rijtje te zetten op welke Natura 2000-gebieden stikstof moet worden getoetst en hoe het ook alweer zit met de kritische depositiewaarde.

Op welke Natura 2000-gebieden toetsen?

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten alle Natura 2000-gebieden worden beschermd. Maar niet ieder Natura 2000-gebied is van belang voor de beoordeling van de stikstofdepositie.

De stikstofdepositie wordt alleen getoetst op Natura 2000-gebieden waarin voor stikstof gevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten voorkomen (vgl. Raad van State 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:731). Die toetsing is op grond van de provinciale beleidsregels over intern en extern salderen bij dergelijke habitattypen of leefgebieden bovendien alleen nodig als sprake is van een overbelasting of een nadere overbelasting van de stikstofdepositie vanaf 70 mol per hectare, per jaar onder de kritische depositiewaarde. Dat volgt uit de definitie van ‘relevante hexagonen’ in de beleidsregels.

Kritische depositiewaarde

De kritische depositiewaarde (KDW) geeft aan bij welke mate van stikstofdepositie wordt aangenomen dat niet langer op voorhand kan worden uitgesloten dat er een risico is dat de kwaliteit van het habitattype wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de stikstofdepositie.

In veel Nederlandse Natura 2000-gebieden wordt de KDW overschreden. Een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden moet daarom (gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden) worden voorkomen. Als gevolg van de overschrijding van de KDW worden nieuwe activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken, vooraf kritisch beoordeeld.

Daarbij wordt ook gekeken naar de KDW. Als de KDW op een Natura 2000-gebied wordt overschreden, betekent dat niet dat vaststaat dat een aantasting van de kwaliteit van een habitattype plaatsvindt. Die overschrijding betekent wel dat de mogelijkheid van een aantasting niet zonder meer afwezig is. Omdat significante gevolgen van een nieuwe activiteit (die stikstofdepositie veroorzaakt) dan niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, is voor die nieuwe activiteit een natuurvergunning vereist.

Ten behoeve van die natuurvergunning moet een passende beoordeling worden gemaakt. Die passende beoordeling moet de zekerheid bieden dat de nieuwe activiteit de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet kan aantasten. Het enkele feit dat de nieuwe activiteit zorgt voor een toename van stikstofdepositie op een aantal habitattypen terwijl de KDW al wordt overschreden, betekent gelet op het voorgaande niet zonder meer dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende Natura 2000-gebied worden aangetast (vgl. Raad van State 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:741). Met andere woorden: als de KDW al wordt overschreden, betekent dit niet dat geen enkele toename van stikstofdepositie vergund kan worden. Het gaat erom of die toename de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied al dan niet aantast.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Stikstof in de luchtvaart

Ook de luchtvaart draagt bij aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Over de omvang hiervan bestaat echter onduidelijkheid. Daarnaast blijken de Nederlandse luchthavens niet over een natuurvergunning te beschikken. Er is daarom behoefte aan duidelijkheid. Het ‘Advies Luchtvaartsector’ van het Adviescollege stikstofproblematiek zou hieraan moeten bijdragen.

Achtergrond

In oktober 2019 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister van LNV) het Adviescollege stikstofproblematiek gevraagd om een advies te geven over de luchtvaartsector. Het Adviescollege stikstofproblematiek heeft op 15 januari 2020 het ‘Advies luchtvaartsector’ uitgebracht.

In het advies staan twee hoofdvragen centraal:

  • Wat is de huidige bijdrage van de luchtvaartsector aan de depositie van stikstof in Nederland?
  • En wat kan de luchtvaartsector in Nederland bijdragen aan de vermindering van de stikstofdepositie?

Het Adviescollege stikstofproblematiek maakt hierbij een onderscheid tussen de luchtvaart en luchthavens. Dit is namelijk van belang voor een analyse van de bijdrage aan de stikstofproblematiek én voor de mate van beïnvloedbaarheid van de emissies. Voor wat betreft de luchthavens richt het Adviescollege stikstofproblematiek zich met name op Schiphol en Lelystad Airport. Voor deze luchthavens moet namelijk een besluit genomen worden. De militaire luchtvaart is niet meegenomen in het advies.

De huidige bijdrage aan stikstofdepositie

De bijdrage van de luchtvaartsector aan de stikstofemissie en stikstofdepositie is groter dan eerder is gerapporteerd. In plaats van 0,1% zou de bijdrage tussen de 0,7 en 1,1% van het nationale totaal voor NH3 (ammoniak) en NOX zijn. Dit komt overeen met een stikstofdepositie in Nederland vanuit de luchtvaart (onder en boven 3.000 voet) tussen 12 en 19 N/ha/jaar.

De eerder gerapporteerde 0,1% bijdrage volgt uit de Emissieregistratie. Deze bijdrage ziet echter alleen op de directe emissies die samenhangen met starts en landingen vanaf Nederlandse luchthavens (onder 3.000 voet / 914 meter). Niet alle relevante emissies worden in de Emissieregistratie aan de luchtvaart toegerekend, zoals luchthaven-gerelateerde activiteiten en verkeersbewegingen van en naar de luchthavens.

Voor een goed beeld moet rekening worden gehouden met alle emissies die samenhangen met de luchtvaart. Dat geldt ook voor emissies die afkomstig zijn van vliegverkeer boven 3.000 voet. Boven deze grens zijn namelijk veel NOx-emissies afkomstig van de luchtvaart, ook al is de beïnvloedbaarheid van emissies boven 3.000 voet door Nederland gering.

Dat komt doordat de NOX-emissies vanuit de luchtvaart boven 3.000 voet afkomstig zijn van een groter gebied en niet herleidbaar zijn tot Nederlandse luchthavens of tot specifieke andere bronnen. Deze emissies hebben een sterk Europees en mondiaal karakter. Emissies boven 3.000 voet verdelen en verspreiden zich gelijkmatiger. Terwijl NOX onder de 3.000 voet binnen enkele uren neerslaat, slaat NOX boven 3.000 voet pas na ongeveer tien dagen neer.

Het Adviescollege stikstofproblematiek merkt verder op dat de gerapporteerde emissies in de luchtvaart tussen 1990 en 2005 met 85% zijn toegenomen en tussen 2005 en 2017 nog een keer met 25%.

“Door de stikstofreductie die in dezelfde periode in veel andere sectoren is behaald, is het relatieve aandeel van de luchtvaartsector sinds 1990 verviervoudigd.”

Weliswaar is de efficiëntie per vliegbeweging toegenomen, maar door de volumetoename zijn de emissies in absolute zin toegenomen.

Bijdrage aan de vermindering van stikstofdepositie

Het Adviescollege stikstofproblematiek adviseert om een groei van de luchtvaartsector alleen toe te staan, wanneer sprake is van een vermindering van de huidige NOX-emissies (van de luchtvaartsector als geheel). Dat kan bijvoorbeeld door intern en extern salderen.

Hiervoor moeten de gevolgen van de ontwikkelingen van de Nederlandse luchthavens volwaardig, volledig en integraal worden beoordeeld. Dat geldt ook voor:

  • grondgebonden activiteiten, zoals bagagevervoer, bussen die op de platforms rijden, tankwagens, etc. en
  • luchthaven-gerelateerde activiteiten, zoals het arriveren en vertrekken van passagiers en goederen, het woon-/werkverkeer van personeel en commerciële functies zoals het bevoorraden van winkels en kantoren op de luchthavens.

Referentiesituatie

Het Adviescollege stikstofproblematiek gaat in het advies niet in op de referentiesituatie die voor de luchtvaart geldt. Nu de luchthavens niet beschikken over een natuurvergunning, moet voor de referentiesituatie worden gekeken naar de milieutoestemming die gold ten tijde van, kort gezegd, de Europese referentiedatum van de betrokken Natura 2000-gebieden.

In eerdere Kamerbrieven had de minister van Infrastructuur en Waterstaat het steeds over 7 december 2004. Dat is de datum waarop de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn van kracht zijn geworden. Deze datum wordt ook een enkele keer in het advies van het Adviescollege stikstofproblematiek genoemd.

Gebieden kunnen echter ook op grond van de Vogelrichtlijn als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. In dat geval geldt veelal een eerdere datum dan 7 december 2004. Dat geldt ook voor verschillende Natura 2000-gebieden waarop in ieder geval Schiphol een stikstofdepositie veroorzaakt, namelijk:

  • Eilandspolder: 24 maart 2000
  • Wormer- en Jisperveld: 24 maart 2000
  • Ilperveld, Varkensland en Twiske: 24 maart 2000
  • Naardermeer: 29 oktober 1986
  • Oostelijke Vechtplassen: 24 maart 2000
  • Nieuwkoopse Plassen: 14 februari 1997.

Dit volgt uit het overzicht van referentiedata op de website van BIJ12.

Het lijkt er dan ook op dat de luchtvaart voor de referentiesituatie verder terug moet kijken dan 7 december 2004.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Inwerkingtreding Spoedwet aanpak stikstof 1 januari 2020

Op 1 januari 2020 treedt de Spoedwet aanpak stikstof in werking. De Spoedwet aanpak stikstof voorziet in aanvullende instrumenten om de stikstofproblematiek aan te pakken en moet nieuwe activiteiten met stikstofdepositie mogelijk maken.

Achtergrond

De aanpak van de stikstofproblematiek ziet op het verminderen van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, natuurherstel en het weer vlot trekken van vergunningverlening voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken (hetgeen ook de drie doelen voor het Programma Aanpak Stikstof waren). Om deze aanpak mogelijk te maken, zijn aanvullende instrumenten voorgesteld in het wetsvoorstel voor de Spoedwet aanpak stikstof.

Het wetsvoorstel dateert van 27 november 2019 en is op 5 respectievelijk 17 december 2019 door de Tweede respectievelijk Eerste Kamer aangenomen. De Spoedwet aanpak stikstof is vervolgens op 30 december 2019 in het Staatsblad (nr. 517 voor de wet en nr. 518 voor de bekendmaking) gepubliceerd en treedt op 1 januari 2020 in werking.

Vervallen vergunningplicht andere handelingen

Artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming bepaalt wanneer een natuurvergunning is vereist. Deze was tot 1 januari 2020 vereist voor projecten en andere handelingen. Maar vanaf 1 januari 2020 vervalt de vergunningplicht voor andere handelingen. Het gaat daarbij om activiteiten met niet-significante effecten voor Natura 2000-gebieden. Daarmee sluit de vergunningplicht voortaan aan bij artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn.

Mogelijkheid drempelwaarde

De Spoedwet aanpak stikstof maakt het invoeren van een drempelwaarde mogelijk. Deze drempelwaarde kan in een ministeriële regeling of een provinciale verordening worden opgenomen. De drempelwaarde kan worden ingevoerd voor bepaalde categorieën projecten, waaraan voorwaarden kunnen worden gesteld. Deze voorwaarden kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

  • een drempelwaarde die een project niet mag overschrijden;
  • de manier waarop een project wordt gerealiseerd;
  • de ligging van de locatie van een project ten opzichte van een Natura 2000-gebied;
  • de onderzoeken naar de gevolgen van een project voor een Natura 2000-gebied die moeten worden uitgevoerd;
  • de maatregelen die voorafgaand aan of tijdens de realisatie van het project moeten worden getroffen om te voorkomen dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied worden aangetast;
  • de melding van het voornemen om een project te realiseren, de termijn waarbinnen en de manier waarop de melding moet worden gedaan en welke gegevens daarbij moeten worden overgelegd.

Er kan alleen een drempelwaarde worden ingevoerd als dit, kort gezegd, ecologisch kan worden onderbouwd en die onderbouwing voldoet aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Uit een advies van de Afdeling advisering van de Raad van State blijkt dat die onderbouwing lastig zal zijn gelet op de omstandigheid dat de kritische depositiewaarde voor stikstofdepositie in veel Natura 2000-gebieden wordt overschreden.

Stikstofregistratiesysteem

De Spoedwet aanpak stikstof maakt het (in artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming) mogelijk om bij ministeriële regeling een stikstofregistratiesysteem in te stellen. In het stikstofregistratiesysteem wordt stikstofdepositieruimte opgenomen die ontstaat als gevolg van een daling van stikstofdepositie door aanvullende bronmaatregelen. De stikstofdepositieruimte kan vervolgens (zoals in het Programma Aanpak Stikstof) aan nieuwe activiteiten worden toegedeeld, zodat aan die nieuwe activiteiten toestemming kan worden verleend.

In de ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over onder andere het volgende:

  • de aanwijzing van projecten of categorieën projecten waarvoor stikstofdepositieruimte wordt gereserveerd; hiervoor kan een voorkeursvolgorde worden vastgesteld;
  • de omvang van de totale stikstofdepositieruimte;
  • de meet- en rekenvoorschriften die moeten worden toegepast.

Het stikstofregistratiesysteem is in eerste instantie bedoeld om de woningbouw en infrastructuur door te kunnen laten gaan.

Voor het invoeren van een stikstofregistratiesysteem is een concept Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur gepubliceerd.

Veevoer

De Spoedwet aanpak stikstof voorziet ook in een wijziging van de Wet dieren. De reden hiervoor is om de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de bevoegdheid te geven om nadere regels te kunnen stellen aan veevoer om ook via dat spoor de stikstofdepositie te laten dalen.

In de Wet dieren wordt bepaald dat in een ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over de samenstelling van diervoeders of andere stoffen die zijn bedoeld voor het voederen van dieren. Het kan daarbij gaan om:

  • een maximum hoeveelheid van een bestanddeel (zoals eiwitten) in individuele partijen diervoeders en
  • een maximum hoeveelheid van een bestanddeel (zoals eiwitten) die een dier (in de totale hoeveelheid diervoeders) mag gebruiken.

Voorwaarde is dat de regels geen significant negatieve gevolgen mogen hebben voor diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid en afzetbelangen.

Als dergelijke regels worden gesteld, dan is de overtreding hiervan strafbaar. In de Wet op de economische delicten wordt namelijk vastgelegd dat een overtreding van deze regels een economisch delict is.

Crisis- en herstelwet

Ook de Crisis- en herstelwet wordt gewijzigd, en wel in die zin dat in bijlage I bij deze wet een nieuwe categorie wordt toegevoegd:

“besluiten over fysieke maatregelen voor verbetering of herstel van Natura 2000-gebieden”

Voor deze besluiten gelden de versnelde procedures uit de Crisis- en herstelwet.

Meststoffenwet

Verder wijzigt ook de Meststoffenwet. Hierin wordt vastgelegd dat als de varkens- of pluimveehouderij op landelijk niveau het fosfaat- en/of stikstofplafond dreigt te overschrijden en mede gelet op

  • de representativiteit van de prognose,
  • het mogelijk structurele karakter van de overschrijding en
  • de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen in relatie tot de nationale plafonds,

dat dan in een algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat varkens- of pluimveerechten bij overdracht worden afgeroomd.

mw. mr. Franca Damen

Beleidsregels intern en extern salderen

Op 8 oktober 2019 zijn de provinciale Beleidsregels intern en extern salderen bekend gemaakt. Deze beleidsregels zijn een vervolg op de Kamerbrief van 4 oktober 2019, maar strekken nog verder dan deze brief. Wat houden de Beleidsregels intern en extern salderen in en wat maken ze (niet) mogelijk?

Enkele basiselementen

Een natuurvergunning mag op basis van intern of extern salderen worden verleend, als de stikstofdepositie op hexagoonniveau per saldo niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie.

De referentiesituatie is:

  • de verleende vigerende en onherroepelijke natuurvergunning of
  • de milieutoestemming zoals die gold ten tijde van de Europese referentiedatum of, als daarna een milieutoestemming met een lagere N-emissie is gaan gelden, die milieutoestemming (oftewel: de laagst vergunde situatie vanaf de referentiedatum).

De referentiedatum is:

  • voor Habitatrichtlijngebieden 7 december 2004 of de datum waarop het gebied door de Europese Commissie tot een gebied van communautair belang is verklaard, voor zover die verklaring heeft plaatsgevonden na 7 december 2004;
  • voor Vogelrichtlijngebieden 10 juni 1994 of de datum waarop het gebied is aangewezen, voor zover die aanwijzing heeft plaatsgevonden na 10 juni 1994.

Hier is een overzicht opgenomen van de relevante referentiedata per Natura 2000-gebied.

Een N-emissie is een stikstofverbinding die direct of indirect vanuit een bron in de lucht, het water of op de bodem wordt gebracht.

De stikstofdepositie moet met AERIUS Calculator worden berekend. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op onderdelen die buiten het toepassingsbereik van AERIUS Calculator vallen, verzoeken Gedeputeerde Staten op deze onderdelen om aanvullende berekeningen.

De voorwaarden voor extern salderen zoals deze al golden (voortvloeiende uit de rechtspraak), blijven bestaan, maar worden aangevuld met extra voorwaarden.

Latente ruimte wordt afgenomen

Als een bedrijf een nieuwe of een wijziging van een bestaande natuurvergunning aanvraagt en daarvoor gebruik maakt van intern of extern salderen, dan wordt de latente ruimte afgenomen. Welke ruimte dat is, verschilt bij intern en extern salderen.

Bij intern salderen wordt de onbenutte ruimte uit de vergunning weggenomen. Bij extern salderen worden de onbenutte ruimte en de niet gebruikte capaciteit weggenomen.

Uitgangspunt bij intern en extern salderen

Doordat bij intern salderen de onbenutte ruimte uit de vergunning wordt weggenomen, is de feitelijk gerealiseerde capaciteit het uitgangspunt voor de nieuwe of te wijzigen natuurvergunning. Het gaat om de capaciteit die aantoonbaar is gerealiseerd op het moment van het aanvragen van een natuurvergunning. Tot de feitelijk gerealiseerde capaciteit behoort niet het deel van de vergunde capaciteit waarvoor het bedrijf niet beschikt over de benodigde varkensrechten, pluimveerechten, fosfaatrechten of CO2-rechten. Voor fosfaaatrechten geldt een uitzondering, namelijk als een melkveehouder kan aantonen dat op 1 maart 2017 aantoonbaar meer rundvee werd gehouden dan aan fosfaatrechten is verkregen en op dat moment voldoende ruimte beschikbaar was in de stallen.

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het voorgaande de referentiesituatie zonder inperking van de gerealiseerde capaciteit als uitgangspunt hanteren indien:

  • op 8 oktober 2019 het project nog niet geheel is gerealiseerd, maar de initiatiefnemer aantoonbaar stappen heeft gezet met het oog op volledige realisatie;
  • op 8 oktober 2019 nog niet is begonnen met het realiseren van het project, maar hiervoor wel aantoonbaar onomkeerbare significante investeringsverplichtingen zijn aangegaan;
  • het project noodzakelijk is voor de realisatie van doelen in een Natura 2000-gebied;
  • het projecten en plannen ten aanzien van / ten behoeve van (vaar-/spoor)wegen, luchtvaart, woningbouw, duurzame energieopwekking en energieprojecten van nationaal belang betreft dan wel projecten noodzakelijk in het kader van militaire activiteiten.

Doordat bij extern salderen de onbenutte ruimte en de niet gebruikte capaciteit worden weggenomen, is de feitelijk benutte capaciteit – op 8 oktober 2019 – het uitgangspunt voor de te verkopen N-emissierechten. Er mag in afwijking van 8 oktober 2019 worden uitgegaan van een hoger aantoonbaar benutte capaciteit in een van de drie hieraan voorafgaande jaren, mits dit in de vergunningaanvraag voldoende wordt onderbouwd.

Terug naar Besluit emissiearme huisvesting

Nadat de latente ruimte uit de vergunning is gehaald, moet er nog verder teruggeschroefd worden bij veehouderijen. Er moet bij intern salderen (eigen bedrijf) en extern salderen (saldogevende locatie) namelijk worden uitgegaan van ten hoogste de emissie per dierplaats op grond van het Besluit emissiearme huisvesting zoals dat geldt op het moment van het aanvragen van een natuurvergunning.

30% afromen

Bij extern salderen moet vervolgens nog 30% van de N-emissierechten van de saldogevende locatie worden afgeroomd. Op die manier dalen de N-emissies.

Intrekking dierrechten

Op dit moment is het nog niet toegestaan om extern te salderen met een bedrijf dat op 4 oktober 2019 over varkensrechten, pluimveerechten of fosfaatrechten beschikte. Dat mag pas nadat de Meststoffenwet is gewijzigd, en wel in die zin dat wanneer de ammoniakrechten van een veehouderij worden verkocht, de bijbehorende dierrechten worden ingenomen. Op deze manier wordt feitelijk dus een krimp van de veehouderij bewerkstelligd.

Salderen mag niet altijd

Salderen is niet altijd toegestaan. Als een bedrijf deelneemt aan de subsidieregeling sanering varkenshouderijen of een andere warme saneringsregeling, dan zijn intern en extern salderen niet toegestaan. Ook zijn intern en extern salderen niet toegestaan voor zover het intrekken van een vergunning noodzakelijk is op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Tot slot is extern salderen niet toegestaan als de saldogevende locatie deelneemt aan de stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij.

Intrekking natuurvergunning

In nieuwe natuurvergunningen zal een voorschrift worden opgenomen dat de vergunning mag worden ingetrokken als de activiteit waarvoor de vergunning is verleend, niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning is gerealiseerd.

Samenvatting

Intern salderen Extern salderen
Basis natuurvergunning of laagste vergunning sinds referentiedatum natuurvergunning of laagste vergunning sinds referentiedatum
Wegnemen latente ruimte onbenutte ruimte onbenutte ruimte en niet gebruikte capaciteit
Betekent de volgende uitgangssituatie feitelijk aantoonbaar gerealiseerde capaciteit op moment aanvraag natuurvergunning (voor zover de vereiste dier-/CO2-rechten) (met uitzonderingen) feitelijk benutte capaciteit op 8 oktober 2019 (of één van de drie hieraan voorafgaande jaren)
Terug naar Besluit emissiearme huisvesting maximale emissie per dierplaats o.g.v. Besluit huisvesting maximale emissie per dierplaats o.g.v. Besluit huisvesting
Afroming n.v.t. 30% afromen
Bijbehorende dierrechten n.v.t. worden ingetrokken
Niet toegestaan bij deelname aan warme saneringsregeling; indien intrekking rechten nodig is o.g.v. artikel 6, lid 2, Hrl bij deelname aan warme saneringsregeling of stoppersregeling ammoniak; indien intrekking rechten nodig is o.g.v. artikel 6, lid 2, Hrl

mw. mr. Franca Damen

 

1 2 3 12