Stikstofneutraal bestemmingsplan toch toegestaan?

Het vaststellen van een bestemmingsplan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied is in de praktijk vaak lastig. Uit de rechtspraak volgt namelijk dat de plantoets strikt moet worden uitgevoerd. Zelfs een stikstofneutraal bestemmingsplan volstaat niet. Of toch wel? De Raad van State deed hierover op 26 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1135) een uitspraak.

Deze uitspraak gaat over een bestemmingsplan waarin, zoals gebruikelijk, een aantal wijzigingsbevoegdheden is opgenomen. Aan het toepassen van die wijzingsbevoegdheden is de voorwaarde verbonden dat wordt aangetoond dat een ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt. In het bestemmingsplan wordt hieronder verstaan:

“stikstofneutraal: geen toename van stikstofemissie”

Dat betekent dat een wijzigingsplan alleen kan worden vastgesteld als is verzekerd dat de daarin voorziene ontwikkeling, inclusief een eventuele toename van verkeersbewegingen en het beweiden van dieren, niet leidt tot een toename van stikstof. Naar het oordeel van de Raad van State is op deze manier uitgesloten dat het plan de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden zal aantasten.

In een eerdere uitspraak overwoog de Raad van State anders. In de desbetreffende uitspraak oordeelde de Raad van State namelijk dat de planregels, waarin het begrip stikstofneutraal als voorwaarde was opgenomen, niet in de weg stonden aan een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. De definitief van het begrip ‘stikstofneutraal’ in die planregels was echter anders dan de definitie in het bestemmingsplan dat aan de orde was in de uitspraak van 26 april 2017.

Een stikstofneutraal bestemmingsplan lijkt gelet op laatstgenoemde uitspraak dus wel toegestaan, mits wordt gekozen voor een juiste definitie van het begrip ‘stikstofneutraal’.

mw. mr. Franca Damen

Fosfaatreductieplan versus strafbaar feit natuurwetgeving?

Op dit moment wordt het fosfaatreductieplan voor de melkveehouderij voorbereid. Het plan wijzigt nog regelmatig, maar de verwachting is dat het op korte termijn in werking treedt. Naast de juridische kanttekeningen die hierbij zijn te maken, kan het fosfaatreductieplan ook leiden tot een overtreding van de natuurwetgeving.

Landbouwwet

Staatssecretaris Van Dam heeft in zijn brief van 30 december 2016 aangegeven dat hij de mogelijkheid heeft verkend om het fosfaatreductieplan van ZuivelNL te borgen middels een ministeriële regeling op basis van de Landbouwwet. Daarmee kan het fosfaatreductieplan volgens de Staatssecretaris in een algemeen verplichtend voorschrift worden vervat.

De Staatssecretaris heeft niet aangegeven op welk artikel uit de Landbouwwet hij een ministeriële regeling wil baseren. Het meest voor de hand liggend lijkt artikel 13 van de Landbouwwet te zijn. Dit artikel biedt de Minister de bevoegdheid om in een ministeriële regeling een verplichting op te leggen tot het betalen van een geldsom. Dat kan alleen

  • ter bevordering van de voortbrenging, de afzet en een redelijke prijsvorming van voortbrengselen van de landbouw en de visserij en in verband daarmee ten behoeve van de afnemers van producten, of
  • ter uitvoering van verordeningen, richtlijnen, beschikkingen en aanbevelingen van de Europese Unie, voor zover deze betrekking hebben op het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Niet valt in te zien dat sprake is van een van de genoemde situaties. Alleen al om die reden lijkt een ministeriële regeling op basis van de Landbouwwet voor de juridische borging van het fosfaatreductieplan niet mogelijk.

In dat kader is ook de toelichting op artikel 13 van de Landbouwwet interessant. Daarin wordt overwogen dat de in het artikel opgenomen bevoegdheid ertoe strekt om de nadelige gevolgen die voortvloeien uit de sterke schommelingen in het prijsverloop van landbouwproducten, te neutraliseren. Hierdoor moet een stabilisatie worden verkregen, die onder andere strekt tot het verschaffen van een redelijke bestaanszekerheid aan agrarische producenten.

Het fosfaatreductieplan kent een andere doelstelling dan de doelstelling die is beoogd met de in artikel 13 van de Landbouwwet gegeven bevoegdheid. Dat maakt de keuze van de Staatssecretaris daarom ook discutabel.

Het treffen van maatregelen voor het verlagen van de fosfaatproductie lijkt onvermijdelijk gelet op de overschrijding van het fosfaatreductieplafond. Het blijft echter wel belangrijk om ervoor te zorgen dat dat – ook vanuit een juridisch oogpunt – zorgvuldig gebeurt.

Natuurwetgeving

Dat het fosfaatreductieplan kan leiden tot een overtreding van de natuurwetgeving, zal niet het eerste zijn waaraan wordt gedacht als het gaat over het fosfaatreductieplan. Maar ook dit is een belangrijk aandachtspunt. Daarvoor is het volgende van belang.

Veel veehouderijen hebben vanwege de ammoniakemissie van de dieren(verblijven) een toestemming nodig op grond van de natuurwetgeving (vanaf 1 januari 2017 is dit de Wet natuurbescherming; daarvoor was dit de Natuurbeschermingswet). De ammoniakemissie – in het kader van de natuurwetgeving uitgedrukt in stikstofdepositie – kan namelijk negatieve gevolgen hebben voor zogenaamde Natura 2000-gebieden.

Sinds de inwerkingtreding van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) per 1 juli 2015 geldt dat:

  • voor activiteiten met een stikstofdepositie die onder de grenswaarde (die is in beginsel 1,0 mol/ha/jaar) blijft, alleen een melding hoeft te worden gedaan, en
  • voor activiteiten met een stikstofdepositie onder de grenswaarde een vergunning nodig is.

Dit toetsingskader is onder de Wet natuurbescherming hetzelfde gebleven.

Als een melding is gedaan voor de wijziging of uitbreiding van een veehouderij, dan moet die wijziging of uitbreiding binnen een bepaalde periode worden gerealiseerd. Wordt dat niet gedaan, dan is sprake van een overtreding die wordt aangemerkt als een strafbaar feit.

Als een vergunning is verleend op basis van de PAS, dan is daarin voor de wijziging of uitbreiding van een veehouderij ontwikkelingsruimte toegekend. Als hiervan geen gebruik wordt gemaakt, kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken.

Het fosfaatreductieplan zal ertoe leiden dat op een bedrijf minder dieren worden gehouden. Gelet op voorgaande kan dit dus ook in het kader van de natuurwetgeving gevolgen hebben.

mw. mr. Franca Damen

Vergunningvoorschriften OBM natuur

Sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 bestaat ook de zogenaamde OBM natuur. Aan een OBM natuur kunnen voorschriften worden verbonden.

Er is een OBM natuur (omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor natuur) vereist als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een project waarvoor ook een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, maar die vergunning als zodanig nog niet is aangevraagd. In dat geval haakt de Wet natuurbescherming aan bij de aanvraag omgevingsvergunning. Zoals ik in een eerder artikel heb toegelicht, is deze aanhaakplicht sinds 1 januari 2017 vormgegeven via de OBM natuur.

In het kader van de OBM natuur is een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) van de provincie vereist. Het is dus nog steeds de provincie die beoordeelt of een activiteit voldoet aan het toetsingskader uit de Wet natuurbescherming, het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming, maar het is de gemeente die hierin per 1 januari 2017 een belangrijke signaleringsfunctie heeft.

Aan een OBM natuur kunnen – anders dan aan een OBM milieu – voorschriften worden verbonden. Zowel de provincie (via de VVGB) als de gemeente kan bepalen dat aan OBM natuur voorschriften moeten worden verbonden.

Daarvoor is in de eerste plaats artikel 2.27, derde lid, Wabo van belang. Dit artikellid maakt het voor de provincie mogelijk om in de VVGB te bepalen dat aan de omgevingsvergunning voorschriften moeten worden verbonden.

In de tweede plaats is artikel 5.22, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht van belang. Dat artikellid bepaalt dat als voor een project compenserende maatregelen getroffen moeten worden, daarvoor een voorschrift aan de OBM natuur wordt verbonden. Bovendien geldt voor een OBM natuur – anders dan voor een OBM milieu – niet het verbod om hieraan voorschriften te verbinden.

mw. mr. Franca Damen

Inwerkingtreding Wet natuurbescherming

Vandaag, op 1 januari 2017, is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Ook het bijbehorende Besluit natuurbescherming en de bijbehorende Regeling natuurbescherming zijn op 1 januari 2017 in werking getreden. In dit artikel geef ik een overzicht van de belangrijkste elementen van het nieuw juridisch kader voor natuurbescherming.

Natuurbeschermingswet in een nieuw jasje

De Wet natuurbescherming vervangt onder andere de Natuurbeschermingswet. Het toetsingskader voor projecten, andere handelingen en plannen blijft in de basis hetzelfde, maar is in een nieuw ‘jasje’ gestoken.

Het is de bedoeling dat de Wet natuurbescherming zorgt voor een vereenvoudiging van de wet- en regelgeving. Over een aantal jaar zal de wet echter weer vervallen, omdat deze dan opgaat in de Omgevingswet.

Programmatische Aanpak Stikstof

Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS heeft tot een verandering van het toetsingskader voor projecten, andere handelingen en plannen geleid. Dit toetsingskader is overgenomen in de Wet natuurbescherming, het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming. Meer informatie over de PAS in het nieuwe juridisch kader kunt u lezen in mijn artikel over het toetsingskader voor projecten, andere handelingen en plannen in het kader van de Wet natuurbescherming.

Sinds de inwerkingtreding van de PAS geldt een verbod op extern salderen. Voor vergunningaanvragen die vóór 1 juli 2015 zijn ingediend, was in de Natuurbeschermingswet overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht is ook in het nieuw juridisch kader opgenomen. Daarover kunt u hier meer lezen.

De eerste uitspraken die de Raad van State recent over dit overgangsrecht heeft gedaan, blijven dus ook onder de Wet natuurbescherming van belang. Een toelichting op deze uitspraken kunt u lezen in de artikelen die ik daarover schreef (ABRS 14 december 2016 en ABRS 28 december 2016).

Overgangsrecht

Voor aanvragen om een natuurbeschermingswetvergunning die vóór 1 januari 2017 zijn ingediend, is overgangsrecht opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zoals u hier kunt lezen, is op de meeste vergunningaanvragen nu de Wet natuurbescherming van toepassing.

Aanhaakplicht en de omgevingsvergunning voor ‘natuur’

Op grond van de Natuurbeschermingswet was het mogelijk om voor een activiteit afzonderlijk een aanvraag om een natuurbeschermingswetvergunning en een aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen. Beide vergunningen werden daardoor van elkaar losgekoppeld. Dat was mogelijk door eerst een natuurbeschermingswetvergunning aan te vragen en daarna een omgevingsvergunning. Als eerst een omgevingsvergunning werd aangevraagd terwijl ook een natuurbeschermingswetvergunning nodig was, dan haakte de Natuurbeschermingswet aan bij de aanvraag om een omgevingsvergunning. Dit werd ook wel de aanhaakplicht genoemd.

De Wet natuurbescherming maakt het nog steeds mogelijk om beide vergunningaanvragen van elkaar los te koppelen. De ‘aanhaakplicht’ is nu echter anders vormgegeven, namelijk door de omgevingsvergunning voor ‘natuur’.

Bevoegd gezag

De Wet natuurbescherming kent een nieuwe regeling voor het bevoegd gezag. Daarnaast hebben gemeenten door de gewijzigde vormgeving van de ‘aanhaakplicht’ in de Wet natuurbescherming thans meer verantwoordelijkheden ten aanzien van activiteiten waarvoor een natuurbeschermingswetvergunning is vereist.

Overig

In de Wet natuurbescherming zijn verder onder andere regels opgenomen over de voorschriften die aan een vergunning verbonden kunnen worden en de mogelijkheden voor het wijzigen en intrekken van vergunningen. Deze regels sluiten in de basis aan bij de regels hierover in de Natuurbeschermingswet zoals die tot 1 januari 2017 gold.

Slot

Uiteraard blijf ik ook de ontwikkelingen met betrekking tot de Wet natuurbescherming volgen. Meer informatie daarover kunt u dan op mijn website lezen.

mw. mr. Franca Damen

Wet natuurbescherming: bevoegd gezag

Sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 geldt een nieuwe bevoegdheidsregeling voor vergunningaanvragen. Voortaan is de provincie waarin het project of de andere handeling wordt gerealiseerd bevoegd om te beslissen op een aanvraag om een natuurbeschermingswetvergunning.

Bevoegd gezag onder Programmatische Aanpak Stikstof

Vanaf de inwerkingtreding van de Programmatische Aanpak Stikstof op 1 juli 2015 gold er voor het verlenen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, zoals die gold tot 1 januari 2017, nog maar één bevoegd gezag, namelijk gedeputeerde staten van de provincie waarin het hoogste effect op een Natura 2000-gebied plaatsvond. Wanneer tevens sprake was van een effect op Natura 2000-gebieden in andere provincies, gold voor deze provincies een instemmingsverplichting. Het bevoegd gezag kon dus enkel met instemming van de andere betrokken provincie(s) een natuurbeschermingswetvergunning verlenen. Dit is een verbetering ten opzichte van de wetgeving, zoals die gold tot 1 juli 2015. Immers konden toen meerdere provincies bevoegd zijn om een natuurbeschermingswetvergunning te verlenen, zodat in sommige situaties wel in twee of drie provincies een natuurbeschermingswetvergunning moest worden aangevraagd.

Bevoegd gezag onder Wet natuurbescherming

Sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin het project of de andere handeling wordt gerealiseerd het bevoegd gezag. De instemmingsverplichting van andere betrokken provincies blijft bestaan: als projecten of andere handelingen nadelige gevolgen hebben voor een geheel of gedeeltelijk in een andere provincie gelegen Natura 2000-gebied nemen gedeputeerde staten geen besluit dan in overeenstemming met gedeputeerde staten van die andere provincie(s).

Van belang om binnen dit kader op te merken is dat sinds de inwerkingtreding de ‘aanhaakplicht’ in het kader van omgevingsvergunningen een andere vorm heeft gekregen. Daardoor hebben gemeenten thans meer verantwoordelijkheden ten aanzien van activiteiten waarvoor een natuurbeschermingswetvergunning is vereist. Meer informatie daarover kunt u lezen in mijn artikel over de aanhaakplicht en de omgevingsvergunning voor ‘natuur’.

Overgangsrecht

In lopende procedures kan door de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming een wijziging in het bevoegd gezag plaatsvinden. Daarvoor is het overgangsrecht van belang.

mw. mr. Franca Damen

1 9 10 11 12